Quizzzztime vormen van het werkwoord

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Welke vormen van het werkwoord ken je nog?

Wat is/doet een werkwoord

Een werkwoord zegt iets wat iets of iemand doet of overkomt:

zwemmen

denken

vallen

De vormen van het werkwoord

Persoonsvormen

Deelwoorden twee groepen 

--> voltooid deelwoord

--> tegenwoordig deelwoord

Infinitieven

Persoonsvormen

We noemen werkwoorden persoonsvormen als ze de tijd in een zin aangeven:

- tegenwoordige of verleden tijd:  hij vraagt, hij vroeg

- enkelvoud of meervoud: ik vraag, wij vragen

 

Hoe vind ik de persoonsvorm?

Je vindt de persoonsvorm door de zin in een andere tijd te zetten.

Het woord dat verandert, is de persoonsvorm.

Quizzztime

Herken je de vormen van het werkwoord?

De computers worden vandaag geïnstalleerd.
Wat is de pv?

Zijn vader is blij met zijn auto.
Wat is de pv?

Mijn vriend .......... dat een goed idee(vinden tt)

1. vind
2. vond
3. vondt
4. vindt

De jongen ... (worden t.t.) naar huis gebracht.

1. word
2. wordt
3. werd
4. werdt

Stotterend...(bekennen t.t.) Christiaan zijn fout.

1. bekent
2. bekend

De infinitief

De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord in de tegenwoordige tijd'. De standaardvorm in woordenboeken.

Voorbeelden:

rijden, betalen, gebeuren, kiezen, vragen etc.

De docent wil alles wel uitleggen.
Welk ww is de infinitief?

1. wil
2. uitleggen

Morgenmiddag willen wij wel langskomen.
Welk woord is de infinitief?

1. wel
2. langskomen
3. willen

Deelwoorden 

Het voltooid deelwoord:

--> wordt gebruikt om de tijd van de zin te voltooien

--> gefietst, gekocht, gebeurd, verdeeld, verhuisd

Het tegenwoordig of onvoltooid deelwoord:

--> wordt gevormd door aan de infinitief +d of +de toe te voegen

--> geeft meestal aan dat iets tegelijk met iets anders gebeurt.

--> Hij gaat fietsend naar huis

--> Al pratend loopt hij door de gang

Heb je alles gezien?
Wat is het voltooid deelwoord?

1. gezien
2. heb

Hebben jullie gehoord dat we over twee weken al vakantie hebben?
Wat is het voltooid deelwoord?

1. hebben
2. gehoord
3. weken

Lachend vertelde hij een mop.
Welk werkwoord is het tegenwoordig deelwoord?

1. vertelde
2. lachend

Alles door elkaar

Stotterend bekent Christiaan zijn fout.
Welk werkwoord is het tegenwoordig deelwoord?

1. bekent
2. stotterend

Ik ...(besteden) gisteren geen aandacht aan school.

1. besteed
2. besteedt
3. besteedde
4. bestede

De fanatieke schaatster ging de Elfstedentocht...(lopen) voltooien.

1. lopend
2. lopent

...(branden t.t.) je zus haar vingers aan de kachel?

1. brand
2. brandt
3. branden
4. brandde

De nieuwe student ....(vertellen t.t.) over zijn oude school.

1. verteld
2. vertelde
3. vertelt
4. verteldde

Jouw zus ...(vinden t.t.) ik beter dan mijn broer.

1. vindt
2. vind
3. vond
4. vondt