Diagnostische toets hoofdstuk 3

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Welcome 2A!

Laptops, please! 

Go to LessonUp 

The right order

Put the words in the right order

hero

Superman

my

is

did

wear

what

he

?

is

she

ill

never

Make questions

Maak vraagzinnen van de zinnen die op het bord verschijnen

Voorbeeld: 
He was very brave. > Was he very brave?

Let op hoofdletters en vraagtekens!

The students were bored.

The cat was outside all day.

The farmer was happy with the rain.

Make questions

Maak vraagzinnen met 'did' en 'didn't'

Voorbeeld:

He walked to school. > Did he walk to school?

It rained all morning.

She helped him yesterday.

He worked all night.

Kies uit 'was' of 'were'.

I was

You were

He / She / It was

We were

You were

They were

She ... baking all afternoon.

1. was
2. were

I ... in the gym last night.

1. was
2. were

We ... in the park today.

1. was
2. were

You ... not at home.

1. was
2. were

The dog ... barking at me.

1. was
2. were

Bijwoorden 

Voorbeelden van bijwoorden: 

always, never, usually, sometimes

regel: 

Je plaatst een bijwoord vóór het werkwoord, maar achter een vorm van to be (am, is, are). 

Voorbeeld

I always walk to school. 

I am never late. 

walk = normaal werkwoord, dus ervoor. 

am = vorm van to be, dus erachter. 

In welke zin staat het bijwoord op de goede plek?

1. I always do my homework
2. I do always my homework

In welke zin staat het bijwoord op de goede plek?

1. I often am ill.
2. I am often ill.

In welke zin staat het bijwoord op de goede plek?

1. I watch usually a film on Friday night.
2. I usually watch a film on Friday night.

In welke zin staat het bijwoord op de goede plek?

1. I usually love to sport.
2. I love usually to sport.

Vertaal de woorden

chest

1. verpleegster
2. klem
3. borstkas
4. prijs

protect

1. held
2. beschermen
3. rolmodel
4. podium

admire

1. bewonderen
2. uitverkocht
3. stroming
4. mensen

vooral

1. shallow
2. wave
3. especially
4. handsome

waarschuwen

1. break
2. bruise
3. warn
4. wrist

scrape

1. blauwe plek
2. schaafwond
3. vreemd
4. verdrinken

Vertaal de zinnen

He has got a broken arm.

She has got bruises.

Wie is jouw held?

Hij droeg een masker.

Vragen