6.1 en 6.2: Het oog

Deze les
- Voorkennis (LessonUp)
- Uitleg over het oog
- Opdrachten maken
Leerdoelen
6.1.3 Je kunt de delen van het oog en hun functie beschrijven.

6.2.1 Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven.
6.2.2 Je kunt de werking van de pupilreflex beschrijven.
6.2.3 Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven.
6.2.4 Je kunt toelichten hoe je diepte kunt zien.

1 / 48
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Deze les
- Voorkennis (LessonUp)
- Uitleg over het oog
- Opdrachten maken
Leerdoelen
6.1.3 Je kunt de delen van het oog en hun functie beschrijven.

6.2.1 Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven.
6.2.2 Je kunt de werking van de pupilreflex beschrijven.
6.2.3 Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven.
6.2.4 Je kunt toelichten hoe je diepte kunt zien.

Slide 1 - Slide

Lichtprikkels van de patat komen op zintuigcellen in                               . Impulsen lopen via                                      naar de                                                     , waar je je bewust wordt van de waarneming. Dan worden er impulsen via het 
doorgegeven aan de armspieren door
                                       . Je pakt de patat.
het oog
hersenen
ruggenmerg
gevoelszenuwen
bewegingszenuwen

Slide 2 - Drag question

Licht is een voorbeeld van een impuls.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Harde oogvlies
Netvlies
Glasachtig lichaam
Hoornvlies
Vaatvlies
Oogzenuw
Iris
Lens

Slide 4 - Drag question

Harde oogvlies
Netvlies
Vaatvlies

Vangt lichtprikkels op
beschermt alles wat binnenin het oog zit
Hierin zitten de bloedvaatjes die stoffen vervoeren die het oog nodig heeft
Q
R
S

Slide 5 - Drag question

Blinde vlek
Gele vlek

Slide 6 - Drag question

Langs welke onderdelen schijnt het licht als het in het oog valt?  Zet ze in  de goede volgorde (start bij 1).
1

2

3

4
lens  
hoornvlies
netvlies 
pupil

Slide 7 - Drag question

Je netvlies kan lichtprikkels omzetten in impulsen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

1. Van dichtbij scherp zien =
lens A of lens B?
2. Want de lens is ........
3. en de lensbandjes zijn .....

A
1. Lens B 2. plat 3. strak
B
1. Lens A 2. plat 3. slap
C
1. Lens A 2. bol 3. slap
D
1. Lens B 2. bol 3. strak

Slide 9 - Quiz

Iemand die verziend is...
A
Ziet dichtbij scherp
B
Ziet veraf scherp

Slide 10 - Quiz

Kies:
(Bijna) alle vragen goed beantwoord? --> kies of je meedoet met de uitleg (anders opdr. 5 t/m 8 en 16 t/m 19)
Foutjes? --> meedoen is aan te raden!

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Stevig vlies aan buitenkant. Is oogwit aan de voorkant. Geeft bescherming aan het binnenste van een oog.
Middelste laag, waarin bloedvaatjes zitten. Hierdoor krijgt het oog de stoffen die het nodig heeft. Iris is voorkant van het vaatvlies, zit om je pupil (gekleurd).
Binnenste vlies, waarin de lichtgevoelige zintuigcellen zitten.
Gebied recht achter de pupil. Hiermee zie je het scherpst.
Plek waar oogzenuw aan de oogbol vast zit. Hier zit geen netvlies met zintuigcellen, dus hier zie je niets.
Hierdoor gaan impulsen vanuit de lichtzintuigen naar de hersenen.
Zorgen voor beweging van oog.
'Vulling' van oog, een doorzichtige gel.
Voorkant van harde oogvlies, is doorzichtig. Hier gaat licht doorheen naar je oog.
De iris is het gekleurde deel van het oog. Vaatvlies gaat aan de voorkant over in de iris/regenboogvlies.

Slide 13 - Slide

Beeld valt op netvlies --> impulsen --> 
gezichtscentra in de hersenen --> beeld
 weer omgekeerd en vergroot.

Slide 14 - Slide

Scherp zien 
Je ziet dichtbij of veraf scherp. Ooglenzen worden boller/platter = accommoderen.

Dichtbij: Bolle lens

Ver weg: platte lens

Slide 15 - Slide

Lens: met lensbandjes aan straalvormig lichaam

Veraf kijken --> straallichaam ontspannen, lensbandjes strak --> lens plat.
Dichtbij kijken --> straallichaam trekt samen, lensbandjes los --> lens bol.


Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Accommodatiereflex

Slide 18 - Slide

Lichtbreking
Lichtstralen worden in andere richting gebroken
bij overgang van medium (gas, vloeibaar of vast).

Doet de en
hoornvlies lens ook:

Slide 19 - Slide

Ooglens en hoornvlies = altijd bolvormig

Brandpunt (F) ligt erachter, varieert door accommodatie.

Valt het brandpunt niet op het netvlies? --> onscherp beeld -> bril nodig!

Bijziend: veraf onscherp
Verziend: dichtbij onscherp

Slide 20 - Slide

5.1 opdr. 6 t/m 8
5.2 opdr. 16 t/m 19

Makkelijk? 16 overslaan

Klaar?
- Maak (aan)tekeningen over het oog
- Leerdoelen uitwerken
Leerdoelen
6.1.3 Je kunt de delen van het oog en hun functie beschrijven.

6.2.1 Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven.
6.2.2 Je kunt de werking van de pupilreflex beschrijven.
6.2.3 Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven.
6.2.4 Je kunt toelichten hoe je diepte kunt zien.


Slide 21 - Slide

Deze les
- Wat weet je nog? (pen en papier!)
- Uitleg over het oog (pupilreflex, bril nodig? en netvlies)
- Opdrachten maken



+ antwoord op de vraag:
Waarom zorgt je mobiel voor slechte ogen?
Leerdoelen
6.2.1 Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven.
6.2.2 Je kunt de werking van de pupilreflex beschrijven.
6.2.3 Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven.
6.2.4 Je kunt toelichten hoe je diepte kunt zien.

Slide 22 - Slide

Welkom!
Je mag zelfstandig beginnen!
(in stilte)
  1. Pak je schrift.
  2. Bekijk het oog hiernaast. 
  3. Schrijf de namen van de  onderdelen 1 t/m 12 op je blaadje.
  4. Schrijf bij de onderdelen 4, 6, 9, 10 en 12 op wat de functie is.
  5. Wat gebeurt er met 3 als het heel licht is? Leg uit waarom dit gebeurt.

timer
10:00

Slide 23 - Slide

Ooglens en hoornvlies = altijd bolvormig

Brandpunt (F) ligt erachter, varieert door accommodatie.

Valt het brandpunt niet op het netvlies? --> onscherp beeld -> bril nodig!

Bijziend: veraf onscherp
Verziend: dichtbij onscherp

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Bril nodig?
Kan twee oorzaken hebben:
  • hoornvlies/lens breken lichtstralen niet goed
  • vorm van de oogbol is niet goed (vaak bij jonge mensen)

  • oogbol is te kort --> beeld achter netvlies --> je ziet alleen in de verte scherp: verziend
  • oogbol is te lang --> beeld voor netvlies --> je ziet alleen dichtbij scherp: bijziend

Slide 26 - Slide

Bril nodig?
Verziend? 
Dichtbij onscherp, je krijgt bolle lenzen +

Bijziend?
Veraf onscherp, je krijgt holle lenzen -

Slide 27 - Slide

Waarom zou een mobiel slecht zijn voor je ogen?

Denk aan: accommodatiespier

Slide 28 - Slide

Wat gebeurt er met je pupil bij weinig licht?

Slide 29 - Slide

Pupilreflex
Te veel licht op netvlies --> beschadiging lichtreceptoren

Pupil worden groter en kleiner door twee soorten spiertjes in de iris:

  • Straalsgewijs lopende spieren
Weinig licht --> trekken samen --> pupil wordt groter.
  • Kringspiertjes
Veel licht --> trekken samen --> pupil wordt kleiner.

Slide 30 - Slide

De pupilreflex

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Staafjes en kegeltjes
Twee soorten lichtzintuigcellen:
  • Staafjes (95%): zwart, wit en grijstinten.
Werken bij weinig licht. Niet in gele
vlek.
  • Kegeltjes: kleuren.
Alleen bij licht. Vooral
in gele vlek.

Slide 33 - Slide

Kegeltjes
3 type kegeltjes
  • 1 voor Rood
  • 1 voor Groen
  • 1 voor bauw

Kegeltjes worden geprikkeld bij bepaalde kleuren.

Slide 34 - Slide

Zenuwcellen - lichtreceptoren - pigmentcellen - vaatvlies

Pigmentcellen: absorberen
te veel licht.

Slide 35 - Slide

Optisch chiasma
Impulsen van:
- beeld rechts --> linkerdeel netvliezen --> 
linker gezichtscentrum
- beeld links --> rechterdeel netvliezen --> rechter
gezichtscentrum

Kruising van oogzenuwen = optisch
chiasma (net boven hypothalamus)

Stereoscopie = diepte zien, door combinatie
van beeld van beide ogen.

Slide 36 - Slide

Af op:

5.2 opdr. (16 t/m 19) 20 t/m 27



Klaar? 
Biologiepagina.nl > havo 4 > waarnemen & gedrag > oefenen > bas 2 oefeningen
Leerdoelen
6.2.1 Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven.
6.2.2 Je kunt de werking van de pupilreflex beschrijven.
6.2.3 Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven.
6.2.4 Je kunt toelichten hoe je diepte kunt zien.


Laatste 10-15 min. blokuur: leerdoelencheck

Slide 37 - Slide

Hoe heet onderdeel 9?

Slide 38 - Open question

Hoe heet onderdeel 1?

Slide 39 - Open question

Hebben staafjes een lagere of hogere prikkeldrempel voor licht dan kegeltjes?
A
Lagere
B
Hogere

Slide 40 - Quiz

Onderdeel
Functie
Hoornvlies
Lens
Iris
Straalvormig lichaam
Netvlies

Vaatvlies
Zet de juiste functie bij het juiste onderdeel
Beschermt het binneste van het oog
Breekt (convergeerd) het binnenkomende licht 
Verstelt de lens door de lens boller of holler te maken
Zet lichtprikkels om in impulsen door middel van lichtreceptoren
Regelt hoeveel licht het oog binnenkomt
Bevat bloedvaten voor de voeding 

Slide 41 - Drag question

Benoem de verschillende onderdelen van het netvlies.
uitloper zenuwcel
staafje
kegeltje
zenuwcel
blinde vlek
oogzenuw
gele vlek

Slide 42 - Drag question

Welk oog is bijziend en welk oog is verziend?
Verziend
Bijziend

Slide 43 - Drag question

Als er veel licht op onze pupil valt, wordt onze pupil ...
A
groot
B
klein

Slide 44 - Quiz

Jan is kleurenblind. Welke van de 2 type lichtreceptoren zullen niet goed werken bij Jan?
A
Staafjes
B
Kegeltjes

Slide 45 - Quiz

Ad leest zijn boek zonder bril en als hij aan het autorijden is, moet hij een bril op.
Welke oogafwijking heeft Ad en welke bril heeft hij op bij het autorijden?
A
Bijziend en bril met bolle glazen
B
Bijziend en bril met holle glazen
C
Verziend en bril met bolle glazen
D
Verziend en bril met holle glazen

Slide 46 - Quiz


Is er een + bril of - bril nodig? En heeft deze bril dan holle of bolle glazen?
A
+ Bolle
B
- Holle
C
+ Holle
D
- Bolle

Slide 47 - Quiz

Slide 48 - Link