Introductie periode 2

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Mavo 4 Periode 2

PO3	portfolio (SO 40%, kijkopdrachten 20%, opdrachten boek 20%	5%	nee	Tijdens periode
DT5	Spreektoets	15%	ja	Start periode 3
DT6	Kijk- en luistervaardigheid	20%	ja	SE week

Periode 3

SE Mondeling 15%: start periode 3 op afspraak, rest werkt aan examens

Leestoets in SE week 3: 20% 

• Examenvoorbereiding: training lezen en vocabulaire leren, veel wrts/quizlet/drillsters/oefenso's
• Examenmodule Lire Libre Service
• Portfolio cijfer:  examens met zichtbaar werk: omcirkelen signaalwoorden, kernwoorden markeren, woorden opgezocht in woordenboek en genoteerd. Drillsters, wrts lijsten, so's=resultaten

Eindexamen = leesvaardigheid 2 uur 50% woensdag 22 mei 13.30-15.30

Unité 6 - ambitions

Deze twee weken opdrachten uit unité 6 

Daarna oefenen voor luistervaardigheid en spreekvaardigheid

Pak de tekst van 'Lire' erbij - Talents et ambitions: métiers de rêve

(6.6 oef.17A )Qui suis-je? Quel métier? (raad in duo

1 fleuriste

2 boulanger

3 vendeur en magasin

4 conducteur de train

5 électrotechnicien

6 (assistant) comptable financier

7 jardinier

8 designer graphique

9 hôtesse de l'air

10 infirmière

11 secrétaire

12 coiffeur

A J'aide avec l'administration financière.

B J'assure le confort des passagers dans un avion.

C Je coupe les cheveux au salon de coiffure.

D Je crée des images et des animations.

E J'assure l'entretien de jardins et de parcs.

F Je fais le pain à la boulangerie.

 G Je répare les appareils électriques.

H Je soigne les personnes malades.

I Je suis la personne qui conduit le train.

J Je suis l'assistante personnelle du manager.

K Je crée des bouquets de fleurs.

L Je vends des produits à des clients.

Ton métier à l'avenir: Qu'est-ce que tu veux devenir plus tard?

Hoe zeg je: hij gaat een goede toekomst hebben

1. il a un bon avenir
2. il a eu un bon avenir
3. il va avoir un bon avenir
4. il aura un bon avenir

Domein woensdag

Unité 6 - Regarder 

exercice 'menu au choix' 

Unité 6 - Lire

exercice 3 t/m 6 

test bespreken

Domein donderdag

Apprendre (leren) : werkwoorden être, avoir, aller, faire pr en pc via verbuga.eu + herhalen woordenlijst basiswoordenschat via wrts

test bespreken

Révision Passé composé

1) Hulpwerkwoord (meestal avoir en soms être)

2) voltooid deelwoord (regelmatig -er):

- er eraf, é erbij

bv. habité (gewoond)

2) voltooid deelwoord (onregelmatig):

être: été (geweest)

avoir: eu (gehad)

prendre: pris (genomen)

faire: fait (gedaan)

pouvoir: pu (gekund)

vouloir: voulu (gewild)

finir: fini (beeindigd)

Hoe zeg je: Wij hebben gewoond

1. Nous habité
2. Nous sommes habité
3. Nous avons habité
4. Nous habitons

Hoe zeg je: jij hebt gehad

1. Tu as eu
2. Tu as pu
3. Tu as avoiré
4. Tu as fait

Passé composé

1) Hulpwerkwoord: wanneer être?

sortir

retourner

naître

mourir

aller

tomber

rester

descendre

passer

partir

venir

arriver

entrer

gaan

uitgaan

sterven

binnengaan

passeren

terugkeren

blijven

vertrekken

uitstappen/afdalen

vallen

komen

geboren worden

aankomen

Passé composé

Belangrijk: als je être gebruikt, dan komt er soms een extra -e, -s of -es bij.)

Passé composé

Belangrijk: als je être gebruikt, dan komt er soms een extra -e, -s of -es bij.)

Il est parti

Elle est partie

Ils sont partis

Elles sont parties

Hij is vertrokken

Zij is vertrokken 

Zij zijn vertrokken

Zij zijn vertrokken

Ken de onregelmatige werkwoorden

être=zijn

avoir=hebben

aller=gaan

faire=doen/maken

vouloir=willen

prendre=nemen

pouvoir=kunnne

Ken de 1e vorm heel goed!

je suis/j'ai été

j'ai/j'ai eu

je vais/je suis allé(e

je fais, j'ai fait

je veux, j'ai voulu

je prends/j'ai pris

je peux/ j'ai pu

Hoe zeg je: zij is gegaan?

1. Elle est allée
2. Elle est allé
3. Elle a allée
4. Elle a allé

Hoe zeg je: wij hebben het huiswerk gemaakt

1. Vous avez fait les devoirs
2. Nous avons fait les devoirs
3. Nous faisons les devoirs