1F Writing

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1-4

Punctuation

 . full stop ( at the end of a sentence)

 , comma

                -Jimmy and Johnny hate math, but they love science.

                -Jimmy and Johnny also like gym, history and French.

 ? question mark

 

Capital letters

               -starts a new sentence                    This is me. That's you.

                -for names of things                       We went to Disney World.

                -I (when talking about yourself)   I love English.

          When writing, make sure you pay attention to:

Your turn!

Rewrite the whole sentence, using correct punctuation and capitals.

(Herschrijf de hele zin, gebruik de juiste interpunctie en hoofdletters.)

my brother works at the jumbo supermarket

my brother sister and I dont watch netflix every night

you shouldnt make to many mistakes when writing in english

Troublesome words

there / their / they're

there: plaatsen en posities

                         Put the box down there.      There are five cards.

their: bezit, iets is van hen 

                         That is their box.

they're: afkorting voor "they are" (de apostrof neemt de plaats van "a")

                          They're never going to use that box.

Your turn!

Write the missing word (not the whole sentence).

Choose between there, their and they're.

I'll see you over ...... .

Tom and Jerry were just here. These must be ..... books.

..... my best friends.

Troublesome words

its / it's 

its:    bezit, iets is van een ding

                  The dog has a bone in its mouth.

it's: - afkorting voor "it is" (de apostrof neemt de plaats van "i")

                   It's not a bone, it's a toy.

Your turn!

Write the missing word (not the whole sentence).

Choose between its and it's.

Wow, .... a wonderful day today.

Look at the table.
..... leg is broken.

Troublesome words

where - were

we're: afkorting van we are.

where: waar (plaats)

                  That's where she found the gun. 

were: vorm van "to be"; een werkwoord

                   They were very tired after their trip.

Your turn!

Write the missing word (not the whole sentence).

Choose between where and were.

We ...... on top of the mountain when it started to snow.

Do you know ..... I left my car keys?

Look for the mistakes in the sentences and write them correctly.

(Zoek de fouten in de zinnen en schrijf ze correct op.)

(Think of punctuation, capitals, and troublesome words.)

i think its just down the road

were do they think they left there keys

he knew where they where hiding

they're not going to give up they're seats and move over they're.

What did you do well today?
What do you need to work on?

Word Order

Wat klopt hier niet?

"Yesterday to the park I went."

EXAMPLE:

Peter liep vanmiddag samen met Patrick naar zijn huis.

Peter walked together with Patrick to his house this afternoon.

Plaats - Tijd

Plaats komt altijd voor tijd. 

Ezelsbruggetje: P komt voor T in het alfabet !

He was at school yesterday.

Most common word order

who - does - what - where - when

• John lost his phone at school yesterday.
• My mother met my father at the cinema twenty years ago.
• I listen to music every day.
• Elin is hanging out at a friend's house right now.
  

Put in the correct order:

has / my / a / dog / small / friend

Put in the correct order:

often / after school / the / I / library / visit

Put in the correct order:

next week / going to / we / Spain / are / visit

Put in the correct order:

a / new / has / phone / she / bought / just

Vertaal:

Ik ga elke week naar de sportschool om fit te blijven.

Vertaal:

Ik ga twee keer per week naar de sportschool.

I go to the gym twice a week.

Vertaal:

Jij moet je huiswerk altijd afmaken voordat je naar bed gaat.

Vertaal:

Jij moet je huiswerk altijd afmaken voordat je naar bed gaat.

You always have to finish your homework before you go to bed.

Vertaal:

Zij heeft net een nieuwe fiets gekocht voor haar dochter.

Vertaal:

Zij heeft net een nieuwe fiets gekocht voor haar dochter.

She has just bought a new bike for her daughter.

Vertaal:

Het is geen goed idee om te veel spullen mee te nemen op vakantie.

It's not a good idea to bring too many things on holiday.

1. We spelen voetbal in het park.
2. Ze gaat naar huis om haar huiswerk te maken.
3. Ik wil naar de film gaan, maar ik weet niet waar die is.
4. We zouden naar de zee kunnen gaan, maar we moeten eerst het weer checken.
5. De leraar vraagt waar iedereen naartoe gaat in de zomervakantie.
6. Ze hebben hun huiswerk af, maar ze moeten nog een paar opdrachten inleveren.
7. Ik wil naar hun huis gaan, maar ik ben niet zeker of ze thuis zijn.
8. We zouden naar de markt kunnen gaan, maar we moeten eerst beslissen of we tijd hebben om het af te maken.

1. We play football in the park.
2. She is going home to do her homework.
3. I want to go to the cinema, but I don’t know where it is.
4. We could go to the sea, but we need to check the weather first.
5. The teacher is asking where everyone is going for the summer vacation.
6. They have finished their homework, but they still need to hand in a few assignments.
7. I want to go to their house, but I’m not sure if they’re home.
8. We could go to the market, but we need to decide if we have time to finish it.

1. Ik ga in het weekend vaak naar de supermarkt.
   
2. Ze is gisteren naar de bioscoop geweest met haar vrienden.
   
3. Wij hebben nog nooit in Parijs gewinkeld.
   
4. Jij moet hard studeren voor de toets.
   
5. We hebben te veel eten gekookt, dus we kunnen het niet allemaal opeten.
6. Mijn broer speelt elke dag voetbal na school.
   
7. We gaan morgen naar het strand.
   
8. Hij heeft het boek al gelezen.
   
9. Zij wil later dokter worden.
   
10. Ik eet meestal om zeven uur 's avonds.

1. I often go to the supermarket on the weekend.
2. She went to the cinema with her friends yesterday.
3. We have never shopped in Paris.
4. You have to study hard for the test.
5. We cooked too much food, so we can’t eat it all.
6. My brother plays football every day after school.
7. We’re going to the beach tomorrow.
8. He has already read the book.
9. She wants to become a doctor later.
10. I usually eat at seven o'clock in the evening.

Schrijfopdracht: "Een Dag Uit Mijn Leven"

Oefenen met interpunctie, spelling, hoofdletters en woordvolgorde.

Schrijf een kort verhaal (10 zinnen) over een bijzondere dag in jouw leven. Let op:

✅ Gebruik hoofdletters aan het begin van zinnen en bij namen.

✅ Plaats punten, komma’s en vraagtekens op de juiste plekken.

✅ Zorg ervoor dat de woorden in de juiste volgorde staan.