Toetsvoorbereiding Tweede Wereldoorlog

Toetsvoorbereiding
Tweede Wereldoorlog

1 / 51
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Toetsvoorbereiding
Tweede Wereldoorlog

Slide 1 - Slide

Op de volgende dia's zie je een aantal oefenvragen voor de toets. 

Slide 2 - Slide


Een stelling: De Duitse aanval op de Sovjet-Unie leidde tot de ondergang van Hitlers rijk.
➤ Leg deze stelling uit waarbij je de begrippen oorzaak en gevolg gebruikt. Je antwoord bestaat uit minimaal 25 woorden.




Slide 3 - Open question


Onder de tekening staat: ‘Hier, kleintjes, hier heb je een lekker snoepje. Maar dan moeten jullie wel met mij meegaan...’
De man op de tekening stelt een jood voor. 

➤Leg uit wat de tekenaar met zijn tekening wil zeggen.
➤Leg vervolgens uit waarom deze tekening antisemtisch is.




Slide 4 - Open question


Op de afbeelding zie je de Duitse stad Keulen, in 1945. Keulen werd 262 keer gebombardeerd door Engelse en Amerikaanse vliegtuigen. 

➤Leg uit waarom de Engelsen en de Amerikanen dat deden: mensen als de vrouw op de foto hadden hen toch niets misdaan? Geef twee verklaringen.





Slide 5 - Open question


Lees de bron.

➤Leg uit welke ‘prijs’ de Franse president Hollande bedoelt in de eerste zin.


Slide 6 - Open question


➤Geef van elk artikel in één zin aan wat het onderwerp is. (Let op: maak je geen zorgen als je niet alle tekst kunt lezen. Dat is voor het beantwoorden van de vraag niet erg.)
Doe het zo:
Artikel 1:
Artikel 2:
Artikel 3:




Artikel 1
Artikel 2
Artikel 3

Slide 7 - Open question

De Duitsers maakten veel discriminerende regels tegen de joden. Zet de volgende regels in de juiste tijdsvolgorde. Begin met de regel die als eerste werd ingevoerd.
Alle joden moeten een gele ster op hun kleding dragen.
Joodse ambtenaren en leraren worden ontslagen.
Steeds meer joden worden opgepakt en naar concentratiekampen gebracht.
Veel openbare plaatsen zijn voortaan verboden voor joden.

Slide 8 - Drag question

Sleep de gebeurtenissen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.

Duitsland valt Polen aan.
Japan valt Pearl Harbor aan.
Duitsland valt Nederland aan.
D-day.
Atoombommen op twee Japanse steden.

Slide 9 - Drag question

➤Combineer de onderstaande zinnen met het juiste land, door ze naar de vlaggen op de kaart te slepen.






Land dat werd veroverd tijdens de Blitzkrieg van mei 1940.
Dit land is nooit door de Duitsers veroverd. Dat kwam onder andere doordat de piloten van dit land zo dapper vochten.
De aanval op dit land werd door Duitsland Operatie Barbarossa genoemd.
Hier vielen de geallieerden op 6 juni 1944 aan.

Slide 10 - Drag question

Sleep de namen van de leiders en de vlaggen van landen waar ze vandaan komen naar de juiste persoon in de foto.
Churchill
Stalin
Roosevelt

Slide 11 - Drag question

Op de volgende dia's staan meerkeuzevragen om je basiskennis te testen. 

Slide 12 - Slide

Wanneer is het Interbellum?
A
1914-1918
B
1918-1933
C
1918-1939
D
1940-1945

Slide 13 - Quiz

Wie is deze leider?
A
Churchill
B
Stalin
C
Roosevelt
D
Mussert

Slide 14 - Quiz

Welke gebeurtenis is afgebeeld op de afbeelding?
A
Operatie Market Garden
B
Conferentie van München
C
Slag om Stalingrad
D
D-Day

Slide 15 - Quiz

Hoe wordt het genoemd als je jezelf overgeeft als land?
A
Capitulatie
B
Collaboratie

Slide 16 - Quiz

Hitler wilde in korte tijd zo veel mogelijk gebied van de vijand veroveren.

Hoe wordt deze strategie ook wel genoemd?
A
Blitzkrieg
B
Von Schlieffenplan
C
Operatie Barbarossa
D
Slag om Engeland

Slide 17 - Quiz

Hoe wordt de overname van Oostenrijk genoemd?
A
Anschluss
B
Conferentie van Munchen
C
Oorlog
D
D-Day

Slide 18 - Quiz

Hoe wordt het genoemd als je gehersenspoeld wordt waardoor je denkt dat alle ideeën van bv Hitler waar zijn?

Slide 19 - Open question


Wie heeft de opdracht gegeven om deze poster te laten maken? 
En tegen welk bondgenootschap is de poster gericht?
A
de Duitse bezetter, tegen de As-mogendheden
B
de Duitse bezetter, tegen de Geallieerden
C
het Nederlandse verzet, tegen de As-mogendheden
D
het Nederlandse verzet, tegen de Geallieerden

Slide 20 - Quiz

Met de inval in welk land begon de Tweede Wereldoorlog?
A
Nederland
B
Polen
C
België
D
Rusland

Slide 21 - Quiz

In welk jaartal begon de tweede wereldoorlog?
A
1939
B
1940
C
1945
D
1914

Slide 22 - Quiz

Dit is een voorbeeld van
A
Nationalisme
B
Holocaust
C
Propaganda
D
Antisemitisme

Slide 23 - Quiz

Hoeveel Joden stierven er ongeveer tijdens de Holocaust?
A
600 duizend
B
6 miljoen
C
60 miljoen
D
onbekend

Slide 24 - Quiz

Wat of wie herdenken wij op 4 mei??
A
Alle oorlogsslachtoffers an de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien
B
Het begin van de Tweede Wereldoorlog
C
Het einde van de Tweede Wereldoorlog
D
De Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien

Slide 25 - Quiz

Met welk land sloot Hitler voor de Tweede Wereldoorlog een niet-aanvalspact?
A
Frankrijk
B
Groot-Brittannië
C
Sovjet-Unie
D
Tsjechoslowakije

Slide 26 - Quiz

Waardoor is de Sovjet-Unie een bondgenoot van de geallieerden geworden in de WO2?
A
Operatie Barbarossa
B
De Russische Revolutie
C
De aanval op Pearl Harbor
D
Het niet-aanvalsverdrag van 1939

Slide 27 - Quiz

Duitsland heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog veel landen aangevallen, waaronder Frankrijk, Polen en de Sovjetunie.

In welke volgorde werden deze landen door Duitsland aangevallen?
A
Frankrijk – Polen – Sovjetunie
B
Frankrijk – Sovjetunie – Polen
C
Polen – Frankrijk – Sovjetunie
D
Polen – Sovjetunie – Frankrijk

Slide 28 - Quiz

Veel historici zien de afloop van de Eerste Wereldoorlog als een oorzaak van de Tweede Wereldoorlog.

Welk argument wordt bij deze mening gebruikt?
A
De Sovjet-Unie sloot een niet-aanvalsverdrag met Duitsland.
B
Duitsland was ontevreden over het Verdrag van Versailles.
C
Frankrijk wilde het verloren grondgebied terug hebben.
D
Groot-Brittannië vond dat Duitsland niet hard genoeg was aangepakt.

Slide 29 - Quiz


De kaarten laten verschillende troepenbewegingen zien tijdens de WO2.

Wat is de juiste volgorde?
A
Eerst 2, dan 3, vervolgens 1 en ten slotte 4.
B
Eerst 2, dan 4, vervolgens 3 en ten slotte 1.
C
Eerst 1, dan 2, vervolgens 3 en ten slotte 4.
D
Eerst 4, dan 2, vervolgens 1 en ten slotte 3.

Slide 30 - Quiz

Welke gebeurtenis is op de bron afgebeeld?
A
Molotov VonRibbentroppact
B
Appeasementpolitiek
C
Operatie Barbarossa
D
Operatie Market Garden

Slide 31 - Quiz

Welke gebeurtenis is afgebeeld op de afbeelding?
A
Molotov VonRibbentroppact
B
Appeasementpolitiek
C
Operatie Barbarossa
D
Operatie Market Garden

Slide 32 - Quiz

Wanneer begon de aanval om West-Europa te bevrijden? Hoe heet dit?
A
3 juni Slag om Stalingrad
B
6 juni Slag om Stalingrad
C
3 juni D-Day
D
6 juni D-Day

Slide 33 - Quiz

Wat is het keerpunt in WOII voor Hitler in het oosten van Duitsland, waarna hij steeds meer gaat verliezen?
A
Slag bij Barbarossa
B
Slag om Engeland
C
Slag bij Stalingrad
D
Slag van Munchen

Slide 34 - Quiz

Was operatie Market Garden een succes?
A
Ja want een deel van NL werd bevrijd
B
Nee, want de slag om Arnhem werd verloren
C
Ja, want de Franse kust werd bevrijd
D
Nee, de slag om Stalin- grad werd verloren

Slide 35 - Quiz

Alle docenten die 1942 lesgaven op reguliere scholen in Nederland waren niet-Jood
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quiz

Welk land hoort niet bij de Asmogendheden?
A
Duitsland
B
Italië
C
Japan
D
Ottomaanse Rijk

Slide 37 - Quiz

Japan geeft zich definitief over na:
A
De aanval van kamikaze piloten
B
Atoombom op Nagasaki en Hiroshima
C
Aanval op Pearl Harbor
D
Zelfmoord van Hitler

Slide 38 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?

Het verbieden van (delen van) boeken, films, radio-uitzendingen en andere publicaties.
A
Indoctrinatie
B
Propaganda
C
Collaboratie
D
Censuur

Slide 39 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?

Jacht op een groep mensen door politie of leger.
A
Razzia
B
Verzet
C
Collaboratie
D
Deportatie

Slide 40 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?

Samenwerken met de vijand
A
Genocide
B
Bezetting
C
Collaboratie
D
Verzet

Slide 41 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?

Massale moord op joden tijdens de WO2.
A
Deportatie
B
Discriminatie
C
Razzia
D
Holocaust

Slide 42 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?

Het voeren van overleg tussen staten en landen.
A
Diplomatie
B
Razzia
C
Appeasement
D
Lebensraum

Slide 43 - Quiz

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?

Gebieden in Oost-Europa die de Duitsers volgens de nazi's nodig hadden om te leven.
A
Indoctrinatie
B
Blitzkrieg
C
Lebensraum
D
Holocaust

Slide 44 - Quiz

Asmogendheden
Geallieerden
Sleep de landen naar de juiste bondgenoot-schappen
Italie
Frankrijk
Groot-Brittannië
Duitsland
Japan
Verenigde Staten
Sovjetunie

Slide 45 - Drag question

Al vanaf 1935 werden er in Duitsland televisieprogramma’s uitgezonden. De inhoud van die programma’s werd door de staat bepaald. In de uitzendingen kwam van alles aan bod, zoals kooktips, voetbalwedstrijden en wetenschappers die voorhoofden en neuzen van Arische en niet-Arische kinderen opmeten.
Welk kenmerk van het nationaalsocialisme past hierbij?
A
Terreur
B
Führerprincipe
C
Totalitair
D
Concentratiekampen

Slide 46 - Quiz

Deze poster is afkomstig van een Nederlandse politieke partij. Welke politieke partij wordt bedoeld?
A
ARP
B
NSDAP
C
NSB
D
SDAP

Slide 47 - Quiz

Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste volgorde.
1 De Conferentie van München vindt plaats.
2 Duitsland en de Sovjet-Unie sluiten een niet-aanvalsverdrag.
3 Duitsland raakt door de Beurskrach in zware economische problemen.
4 Duitsland valt Polen binnen.
5 Duitsland valt Oostenrijk binnen.
A
3-4-5-2-1
B
3-5-1-2-4
C
5-3-2-1-4
D
1-3-2-5-4

Slide 48 - Quiz

Leg uit een bombardement leidde tot de capitulatie van Nederland. Doe dit door:
A- eerst aan te geven welke stad gebombardeerd werd,
B- en een reden te geven waarom NL besloot te capituleren.

Slide 49 - Open question

Welke titel past bij deze kaart?
A
D-Day
B
Operatie Market Garden
C
Slag om Engeland
D
Spoorwegstaking

Slide 50 - Quiz

Welk doel had de Gestapo in nazi-Duitsland?
A
Bijeenkomsten van de NSDAP met geweld beschermen
B
De jeugd tot nationaal-socialisten opvoeden
C
Concentratiekampen leiden
D
De tegenstanders van Hitler vervolgen

Slide 51 - Quiz