This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
De leerlingen kijken in hun eigen kleding of bij elkaar uit welk land een kledingstuk komt en noteren dit op hun wisbordje. Als alle leerlingen klaar zijn, gaan ze door het lokaal op zoek naar iedereen met hetzelfde land als ze zelf hebben opgeschreven en bij elkaar staan. Zo creëren ze een overzicht van waar hun kleding allemaal vandaan komt en in welke verhouding. Als alle groepjes gevormd zijn, gaat de leerkracht ze om de beurt langs en noteert het land + het aantal kinderen dat erbij staat op het bord. Deze gegevens zullen de leerlingen later in de les nog nodig hebben.
Slide 2 - Slide
Op de wereldkaart kijken we naar de ligging van de voorbij gekomen landen. Laat leerlingen eventueel hun land aanwijzen op het bord. Stel de leerlingen vragen om de voorkennis te activeren en lesdoel van vorige les op te checken:
- In welk continent liggen de landen vooral?
- Hoezo is de productie vooral daar en niet dichterbij?
- Wat zijn voordelen en nadelen van de productie daar laten doen?
Hoe komt de kleding hier in de winkel terecht?
Met het vliegtuig
Met de boot
Met de trein
Met vrachtwagens
Anders...
Slide 3 - Poll
Wat denken de leerlingen?
Bekijk de resultaten en vraag leerlingen eventueel nog naar de reden van hun keuze. Vertel ze dat in principe alle vervoersmiddelen betrokken zijn bij de productieketen, maar er wel eentje het belangrijkst is… daar gaan ze deze les achter komen.
????????????
Slide 4 - Slide
Vertel de leerlingen dat de meeste kleding vanuit Azië via grote containerschepen naar Europa en Nederland wordt vervoerd. Op de kaart zien de leerlingen de meest gebruikte en snelste route vanuit China en hoeveel Km dit is. Vertel de leerlingen dat dit ongeveer 30 dagen duurt. Ook zien ze afbeeldingen van zulke containerschepen. Hoeveel containers zouden er op 1 schip passen? --> volgende slide
Hoeveel containers passen er gemiddeld op een containerschip?
A
1.000
B
5.0000
C
10.000
D
20.000
Slide 5 - Quiz
This item has no instructions
--> 80.000
<-- 20.000
Slide 6 - Slide
Laat op de afbeelding zien dat het er echt 20.000 zijn (omcirkeld in de afbeelding). Vertel de leerlingen:
- Dat het grootste schip nu zelfs 24.000 containers aankan, nog 4000 meer!
- In één container kunnen zo’n 20.000 spijkerbroeken of 80.000 T-shirts.
Hoeveel spijkerbroeken en T-shirts zouden dat per containerschip zijn? --> Volgende slide
Hoeveel T-shirts zitten er op een containerschip met 20.000 containers waar 80.000 shirts in kunnen?
A
1,6 miljoen
B
160 miljoen
C
1,6 miljard
D
16 miljard
Slide 7 - Quiz
Leerlingen kunnen hiervoor hun wisbordje op rekenschrift gebruiken.
conclusie: er kunnen dus ontzettend veel kledingstukken per schip in 1x vervoerd worden, duurt wel lang.
Slide 8 - Slide
Laat de leerlingen zien dat er ook andere vervoersopties en routes zijn, zoals deze. Laat ze de voor- en nadelen t.o.v. schip vervoer benoemen, denk aan: vliegtuig is veel sneller maar minder containers, duurder en meer CO2 uitstoot. Trein ook iets sneller en duurzamer maar ook veel minder containers.
NB: Schepen gaan hier maar tot Italië ipv. Rotterdam; Vliegtuigen komen hier uit Turkije naar NL en dan naar Azië.
Vrachtwagens
Rotterdam
Distributiecentrum
Treinen
Slide 9 - Slide
Vertel de leerlingen dat de kleren vanuit Rotterdam naar distributiecentra moeten worden gebracht. Kijk of iemand weet/ kan vertellen wat dit zijn en leg anders uit dat hier alle kleding van een bepaald merk/ bepaalde winkel wordt verzameld en vanuit daar over de winkels wordt verdeeld. Vertel of laat de leerlingen vertellen aan de hand van de slide op welke 2 manieren de kleding hier terecht kan komen: de trein of vrachtwagens. Vertel de leerlingen dat de kleding hier helemaal gereed wordt gemaakt voor de winkels, dus alle kreukels eruit, aan kledinghangers, prijskaartjes eraan etc. Dan kan alles verdeeld worden over de juiste winkels.
Van katoenplantage tot de kledingwinkel
... kilometer?
20.000 tot 60.000 kilometer.
Dat is 0,5 tot 1,5x om de aarde heen!
Slide 10 - Slide
Vertel de leerlingen dat ze nu de hele productieketen van kleding hebben doorlopen. Herhaal samen kort de stappen en kijk eventueel terug naar de Google Earth om de hele reis in beeld te hebben. Hoeveel kilometers zou zo’n bolletje katoen nu hebben afgelegd in totaal? ? Laat een paar leerlingen een gok doen en vertel dan het antwoord: 20.000 tot 60.000 kilometer, dat is 0,5 tot 1,5x om de aarde heen!
Hoeveel heb jij over voor een T-shirt?
?
Slide 11 - Poll
Inventariseer wat de leerlingen overhebben voor een shirt. Laat iemand een bedrag noemen en leerlingen elkaar overbieden wanneer ze er meer voor zouden betalen.
Waar moet het geld heen?
Slide 12 - Mind map
Laat de leerlingen bedenken wie en wat allemaal betaald moet worden tijdens hele productieketen. Antwoorden vullen ze in de mindmap in LessonUp in. Bespreek de antwoorden die binnen komen. Kloppen ze of niet?
€5,00
Slide 13 - Slide
De leerlingen zien waar de opbrengst van een shirt allemaal heen moet. Loop ze allemaal even langs en geef waar nodig extra uitleg of voorbeelden. Leg vervolgens uit dat de leerlingen een werkblad krijgen met deze afbeelding. Ze gaan voor zichzelf inkleuren hoe ze denken dat de opbrengsten van een €5,00 shirt worden verdeeld. Zijn ze daarmee klaar? Dan vullen ze de bijhorende tabel op de achterkant in, dit wijst zich vanzelf.
Werkblad maken
timer
10:00
Slide 14 - Slide
De leerlingen krijgen 10 minuten om het shirt in de kleuren en de tabel in te vullen.
Slide 15 - Slide
Laat de leerlingen hun ingekleurde T-shirt vergelijken met het antwoord. Wat valt op? Waar gaat het meeste geld naartoe? En waar het minst? Hoe kan dat? --> Meeste geld naar handel en winst van winkels en fabrieken. Kleinste deel naar vervoer, omdat dus zoveel kleding in 1x vervoerd kan worden via schepen. Extreem weinig geld naar loon, arbeiders krijgen dus heel weinig betaald voor hun hoge inspanningen. Ook relatief weinig geld naar materiaal door mechanisering van o.a. katoenplantages (tekst les 1).
Hoeveel heb jij nu over voor een T-shirt?
?
Slide 16 - Poll
Inventariseer nog eens wat de leerlingen overhebben voor een shirt: Wie zou er nu meer willen betalen? Laat enkele leerlingen hun mening onderbouwen.