Grammar 1.4&1.5 Past Simple & Present Perfect

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Welkom 👋

Log vast even in op jouw laptop via lessonup.app

met de code linksonder.

Hi 4M!

Wat weet jij nog van gisteren
over de Present Simple?

When do you use the Past Simple?

Je gebruikt de Past Simple wanneer..

1. Iets in het verleden is gebeurd;
2. De actie is afgesloten, niet meer bezig;
3. Het is belangrijk wanneer het is gebeurd, er staat dus altijd een tijdsbepaling bij.

                                                                    I walked to school last week.

How do you form the Past Simple?

+ I played soccer yesterday.

- I did not (didn't) play soccer yesterday.

? Did you play soccer yesterday?

werkwoord + ed (of onregelmatige vorm, 2e rij)

did + not + werkwoord

Did + werkwoord

When do you use the Present Perfect?

Je gebruikt de Present Perfect wanneer..

1. je wilt zeggen dat iets is gebeurd en het is daarbij niet belangrijk wanneer het is gebeurd;
2. je wilt zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds aan de gang is.

                                               I  have lived here since I was 10 years old.

How do you form the Present Perfect?

+ I have played soccer for one year.

- I have not (haven't) played soccer.

? Have you played soccer before?

have + werkwoord + ed (of onregelmatige vorm, 3e rij)

have + not + werkwoord + ed (of onregelmatige vorm, 3e rij)

Have + werkwoord + ed (of onregelmatige vorm, 3e rij)

Present Perfect

De signaalwoorden zijn..

- For                  - Just

- Yet                  - Already

- Never             - Since

- Ever

- Recently

- Lately

Over to you

I ... (never/to go) to Vienna before.

I have never been to Vienna before.

Over to you

When she was young, my great great great grandmother ... (to have) five sisters.

When she was young, my great great great grandmother had five sisters.

Over to you

Selena ... (to live) in Rotterdam for around 6 years now.

Selena has lived in Rotterdam for around 6 years now.

Over to you

Wouter ... (to visit) his aunt in America last month.

Wouter has visited his aunt in America last month.

Over to you

I ... (not/to go) to the cinema last night.

I did not go to the cinema last night.

Snap je dit?

😒🙁😐🙂😃