Argumentatie herhaling 5h

Argumenteren 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Argumenteren 

Slide 1 - Slide

0

Slide 2 - Video

Argumenteren par. 1: argumenten

feitelijk argument
Voorbeeld: Ik ga liever niet mee naar Parijs (standpunt), want Parijs is een grote, dichtbevolkte stad (argument).

waarderend argument (niet-feitelijk argument)
Voorbeeld: Ik ga graag mee naar Parijs (standpunt), want Parijs heeft de mooiste musea van de hele wereld (argument).

Slide 3 - Slide

tegenargumenten en weerleggingen
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt; met een weerlegging ontkracht je een argument. 
De term 'weerlegging' vervalt op het examen. 

Voorbeelden:

De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument). 
Slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor (tegenargument). 


Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt), want je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen (argument).
Wat een onzin: de Italiaanse keuken is juist beroemd om zijn groente- en kaasschotels (weerlegging).

Slide 4 - Slide

Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat winnen. Hij is immers veruit de beste in de debatten.
A
De eerste zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
B
De tweede zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
C
De eerste zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.
D
De tweede zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.

Slide 5 - Quiz

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.
A
De eerste zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
B
De tweede zin is het argument en het is een waarderende uitspraak.
C
De eerste zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.
D
De tweede zin is het argument en het is een feitelijke uitspraak.

Slide 6 - Quiz

paragraaf 2
Argumenten kunnen op verschillende manieren het standpunt ondersteunen. Er zijn vier basisstructuren van argumentatie. 

Slide 7 - Slide

Enkelvoudige argumentatie
Een standpunt met één argument. 



Slide 8 - Slide

nevenschikkende argumentatie
Een argumentatie waarin twee of meer argumenten gezamenlijk het standpunt ondersteunen.

De argumenten in nevenschikkende argumentatie kunnen:
- afhankelijk zijn
- onafhankelijk (ze vormen ieder op zich een zelfstandig argument voor het standpunt).

Slide 9 - Slide

onderschikkende argumentatie
Een argumentatie waarbij het argument wordt ondersteund door een ander argument. 

Slide 10 - Slide

Kies de juiste argumentatiestructuur.
Leerlingen moeten op school hun huiswerk onder begeleiding kunnen maken. Leerlingen zullen dan hogere cijfers halen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste argumentatiestructuur.
Leerlingen moeten op school hun huiswerk onder begeleiding kunnen maken. Leerlingen zullen dan hogere cijfers halen. Leerlingen leren dan goed samen te werken.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste argumentatiestructuur.
Leerlingen moeten op school hun huiswerk onder begeleiding kunnen maken. Leerlingen zullen dan hogere cijfers halen. Leerlingen kunnen dan uitleg krijgen op het moment dat ze vastlopen.
A
enkelvoudige argumentatie
B
onderschikkende argumentatie
C
nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
D
nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)

Slide 13 - Quiz

paragraaf 3
Geheel van argumenten en standpunt = redenering / argumentatie

Verband tussen argument(en) en standpunt = argumentatieschema

Slide 14 - Slide

argumentatieschema's
Argumentatie op basis van:
  • oorzaak en gevolg
  • kenmerk of eigenschap
  • voor- en nadelen
  • voorbeelden
  • vergelijking
  • autoriteit
We oefenen hier nu mee met quizvragen (is opdr. 1 van paragraaf 3)

Slide 15 - Slide

Ik ben vorige week voor het eerst in het Achterhuis geweest. Daardoor begrijp ik nu pas goed hoe erg het moet zijn geweest om onder te duiken.
A
argumentatie op basis van autoriteit
B
argumentatie op basis van een voorbeeld
C
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
D
argumentatie op basis van vergelijking

Slide 16 - Quiz

Ik denk niet dat de prijzen van concertkaartjes veel zullen stijgen, want de prijzen voor theater- en bioscoopkaartjes zijn ook al jaren gelijk gebleven.
A
argumentatie op basis van autoriteit
B
argumentatie op basis van een voorbeeld
C
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
D
argumentatie op basis van vergelijking

Slide 17 - Quiz

Als we met de klas een dag weggaan, wil ik heel graag naar een attractiepark. Ik was vorig jaar in de Efteling en het was er heel erg leuk.
A
argumentatie op basis van autoriteit
B
argumentatie op basis van een voorbeeld
C
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
D
argumentatie op basis van vergelijking

Slide 18 - Quiz

Als we met de klas een dag weggaan, wil ik heel graag naar een attractiepark. Ik was vorig jaar in de Efteling en het was er heel erg leuk.
A
argumentatie op basis van autoriteit
B
argumentatie op basis van een voorbeeld
C
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
D
argumentatie op basis van vergelijking

Slide 19 - Quiz