Test H 2.2. en 2.3. Economie M4

TEST Economie M4
H 2.2. en 2.3.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

TEST Economie M4
H 2.2. en 2.3.

Slide 1 - Slide

1. Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen. Redenen om te sparen noem je ...
A
Spaarredenen
B
Spaarmotivatie
C
Spaarmotieven
D
Reserveer redenen

Slide 2 - Quiz

2. Sparen is:
A
Het uitstellen van consumptie
B
Het na je toe halen van consumptie

Slide 3 - Quiz

3. Spaarrekening: € 35.000,-
1,2% rente
Hoeveel rente na 15 jaar?

(1,012^15) x 35.000= ................- 35.000=
Samengestelde rente
A
€ 41.857,74
B
€ 5.845,96
C
€ 6.857,74
D
Het goede antwoord staat er niet bij

Slide 4 - Quiz

4. Welke rente is hoger ?
de rente op je spaargeld, of
de rente die je betaalt voor je lening?
A
spaarrente
B
kredietrente
C
beiden gelijk
D
beiden erg weinig

Slide 5 - Quiz

5. Beleggen is
A
het kopen van nieuwe productiemiddelen
B
investeren
C
het kopen van waardepapieren, grondstoffen of valuta
D
een broodje smeren

Slide 6 - Quiz


6. Het risico van beleggen is.....
A
dat je geld minder waard kan worden
B
dat je niet over je geld kunt beschikken
C
dat je geld kwijt kunt raken
D
nihil, er kan weinig gebeuren

Slide 7 - Quiz

7. Beleggen levert altijd meer op dan sparen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

8. Wanneer maakt een aandeelhouder koerswinst?
A
Als hij dividend ontvangt.
B
Als hij een aandeel voor meer verkoopt dan dat hij hem gekocht had.
C
Als het bedrijf winst maakt.
D
Als aandelen onder pari (= uitgiftekoers) worden verkocht.

Slide 9 - Quiz

Par. 2.3. 
Het vervolg

Slide 10 - Slide

9. Wat is geen leenmotief ?
A
tijdelijk geldtekort
B
voor een doel
C
om de kosten te verlagen
D
onverwachte tegenvallers opvangen

Slide 11 - Quiz

10. Wat is een doorlopend krediet?
A
Je kan tot een maximaal bedrag lenen. Dit mag je in delen of in een keer opnemen.
B
Rood staan
C
Je leent een bedrag en betaalt in gelijke termijnen terug
D
Leasen

Slide 12 - Quiz

11
I. Als je een huis wilt kopen, sluit je een persoonlijke lening af bij de bank.
II. Een doorlopend krediet is hetzelfde als kopen op afbetaling.

A
beide beweringen zijn juist
B
beide beweringen zijn onjuist
C
bewering 1 is juist en 2 onjuist
D
bewering 1 is onjuist en 2 juist

Slide 13 - Quiz

12. Mya en Mirthe hebben een salariskrediet. Wat denk je dat salariskrediet inhoudt?
A
Rood staan
B
Je mag evenveel lenen als je loon
C
Je werkgever betaalt een lening met jou salaris
D
Je moet eerst sparen en mag dan pas lenen

Slide 14 - Quiz

13. Wat is géén vorm van consumptief krediet?
A
Hypotheek
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 15 - Quiz

14. Wat zijn kredietkosten?
A
de kosten van de rente
B
de kosten van een lening
C
de kosten die je betaalt voor een betaalrekening
D
creditcard kosten

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de kredietkosten van een lening?
A
Aflossing
B
Rente
C
Krediet
D
Lease

Slide 17 - Quiz