说明考试Opdracht 1:
1E, 2G, 3D, 4J, 5H, 6A, 7F, 8I, 9C, 10 B
Opdracht 2:
1. Wanneer ga je naar Shanghai? 你什么时候去上海?OF 什么时候你去上海?
2. Haar zus koopt morgen 3 Engelse boeken. 她(的)姐姐明天买三本英文书. OF 明天她(的)姐姐买三本英文书。
3. Mijn vader neemt op 1 januari het vliegtuig naar Beijing. 我爸爸一月一号坐飞机去北京。OF 一月一号我爸爸坐飞机去北京。
4. Die twee boeken zijn te duur. 那两本书太贵了。
5. Hoeveel kost jouw vliegticket? 你的(飞)机票多少钱?
6. Ik houd erg van deze Chinese boeken lezen. 我很喜欢看这本中文书。
Opdracht 3:
1D, 2B, 3C, 4D, 5B, 6D, 7A, 8B
Opdracht 4:
Tekst 1: 1. Het vriendje
2. Ja, heel mooi / houdt van Frans eten.
3. 17 november
Tekst 2: 4. Chinees docent
5. 3 huisdieren: 1 kat, 2 honden
6. 7:30 uur. 7. 400 euro 8. Omdat de boeken niet duur zijn.
Tekst 3: 9. Nederlanders eten ‘s ochtends brood, Chinezen eten ‘s ochtends noedels.
10. Frans. 11. Engels docent
Tekst 4: 12. Je moet 20 yuan betalen. 13. 7 oktober kost 35 yuan, 7 december kost 20 yuan, dus 7 december
14. Op 8 aug. 15. 9 aug-31 okt van 8:00-14:30 uur
Opdracht 5:
1. Nanjing
2. B (东)
3. Mobiel