H5.8 Grammatica woordsoorten - onbepaald voornaamwoord

Onbepaald voornaamwoord
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Onbepaald voornaamwoord

Slide 1 - Slide

bijstelling
Je leert over het woordsoort onbepaald voornaamwoord
Je leert onbepaald voornaamwoorden herkennen
Wat is een onbepaald voornaamwoord?
Uitleg onbepaald voornaamwoord zoeken 
Voorbeelden onbepaald voornaamwoord
Nederlands
Opdrachten boek
Hoe ging het? 

Slide 2 - Slide



Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn.

Slide 3 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere: 
iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).  
 
Een onbepaald voornaamwoord verwijst dus naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. 

Slide 4 - Slide

Onbepaald voornaamwoord

Slide 5 - Slide

Onbepaald voornaamwoord: 
de verschillen met andere voornaamwoorden
PSV
AV
VRV
WKV
WGV
BZV
OVW
ik, je, u, hij, haar, het, ons, jullie, hen
die, deze, dit, dat, zo'n, zulk, dergelijk
wie, wat, welke, wat, wat voor (een)
zich --> me, je, ons
elkaar, elkaars, mekaar, mekaars
mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, onze, jullie, uw, hun
iemand, niemand, men, iedereen, ieder, elk, iets, niets

Slide 6 - Slide

Welke zin heeft geen onbepaald voornaamwoord?
A
Niemand weet wat er aan de hand is.
B
Wat is er aan de hand?

Slide 7 - Quiz

Onbepaald voornaamwoord:
A
daar
B
wie
C
verder
D
men

Slide 8 - Quiz

Welke woorden zijn het onbepaald voornaamwoord?
(kies er 1)
A
iets
B
hem
C
niets
D
die

Slide 9 - Quiz

Welk woord is geen onbepaald voornaamwoord?
A
men
B
ergens
C
derde
D
iets

Slide 10 - Quiz

Niemand vertelt mij iets!

Het onbepaald voornaamwoord is...
A
Niemand en mij
B
Mij en iets
C
iets
D
Niemand en iets

Slide 11 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van de onbepaalde voornaamwoorden?
A
deze, dit, die, dat
B
iets, niets, iemand, alles
C
die, dat, wat, wie
D
wie, wat, welke, wat voor (een)

Slide 12 - Quiz

Maken
instapopdracht: 1
 opdracht 3, 4, 5, 6, 7, 
totaalopdracht: 10

Slide 13 - Slide