What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
zwakke regelmatige ww + haben/sein/werden 3H
zwakke werkwoorden Duits
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
zwakke werkwoorden Duits
Slide 1 - Slide
Wat is een zwak werkwoord?
verleden tijd: geen klinkerverandering
Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak
voor het vervoegen van een werkwoord heb je de persoonlijke voornamenwoorden nodig
Slide 2 - Slide
Wat zijn ook alweer de persoonlijke vnw. in het Nederlands?
Slide 3 - Mind map
De persoonlijke vnw in het Nederlands zijn:
ik wij
jij jullie
hij zij
zij u
het
Slide 4 - Slide
Wist jij ze allemaal?
A
ja
B
nee
Slide 5 - Quiz
De persoonlijke vnw in het Duits zijn:
ik = ich
jij = du
hij/zij/het = er/sie/es
wij = wir
jullie = ihr
zij/ u = sie/Sie
(Neem dit rijtje over in je aantekeningenschrift)
Slide 6 - Slide
Sleepvraag
Er volgt nu een sleepvraag.
Zorg dat de woorden op de juiste plek komen te staan
Slide 7 - Slide
ik
jij
hij
wij
jullie
zij
het
zij
u
du
wir
sie
Sie
sie
ihr
es
er
ich
Slide 8 - Drag question
Had jij ze allemaal goed?
A
ja
B
nee
Slide 9 - Quiz
Maak nu de volgende invuloefening.
Geef de vertaling van het woord dat tussen haakjes staat.
Denk hierbij ook aan de hoofdletters!
Slide 10 - Slide
(Wij) sind zu Hause.
Slide 11 - Open question
Woher kommst (jij)?
Slide 12 - Open question
Wohnt (jullie) auch in München?
Slide 13 - Open question
Haben (u) die Noten, Herr Jansen?
Slide 14 - Open question
Wie spät ist (het)?
Slide 15 - Open question
Nu naar de werkwoorden
Slide 16 - Slide
Hoe krijg je de stam?
Hele werkwoord min en is de stam
de
-en
of
-n
weg te laten
Voorbeelden:
wohnen - en = wohn
spielen - en = spiel
kommen - en = komm
machen > mach; spielen > spiel; radeln > radel
Slide 17 - Slide
Het werkwoord komt er dan als volgt uit te zien:
mach
en
spiel
en
ich mach- spiel-
du mach- spiel-
er/sie/es mach- spiel-
wir mach- spiel-
ihr mach- spiel-
sie/Sie mach- spiel-
Slide 18 - Slide
Ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord komt de uitgang.
Dit zijn de volgende letters:
(FE)
E - ST - T - EN - T - EN
Slide 19 - Slide
Het werkwoord komt er dan als volgt uit te zien:
(Fe) (Fe)
ich mach
e
spiel
e
du mach
st
spiel
st
er/sie/es mach
t
spiel
t
wir mach
en
spiel
en
ihr mach
t
spiel
t
sie/Sie mach
en
spiel
en
Slide 20 - Slide
Oefen nu zelf en kijk of je het snapt:
vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt
Slide 21 - Quiz
Welke twee vervoegingsvormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie
Slide 22 - Quiz
Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft
Slide 23 - Quiz
Regel 1:
Als de stam van een ww eindigt op een sisklank ( s, x , ß, z):
dan komt er bij
du
alleen een
't'
achter de stam
(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)
Slide 24 - Slide
Regel 2:
Als de stam van een ww eindigt op een
-d
of
-t
dan doe je bij
du, er/sie/es en ihr
een
extra e
Slide 25 - Slide
Het ww van
regel 1
komt er dan als volgt uit te zien:
heiß
en
ich heiß
e
du heiß
t
er/sie/es heiß
t
wir heiß
en
ihr heißt
sie/Sie heiß
en
Slide 26 - Slide
Het werkwoord van
regel 2
gaat dan zo:
red
en
ich red
e
du red
e
st
er/sie/es red
e
t
wir red
en
ihr red
e
t
sie/Sie red
en
Slide 27 - Slide
Nog een laatste keer oefenen:
Hoe zeg je 'Heet jij Thom'?
heißen (= heten)
A
Heißt er Thom?
B
Heißst du Thom?
C
Heißt du Thom?
D
Heißst er Thom?
Slide 28 - Quiz
en nu 'jij danst'?
tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt
Slide 29 - Quiz
Hij antwoordt niet.
A
er antwortet nicht.
B
Er antwortet nicht.
C
er antwort nicht.
D
Er antwort nicht.
Slide 30 - Quiz
Ken je de regels voor het vervoegen van de zwakke werkwoorden?
A
Ja, ik ken het helemaal.
B
Ik ken de uitgangen nog niet goed
C
Ik haal de pers. vnw nog door elkaar.
D
Ik ken de twee regels nog niet.
Slide 31 - Quiz
Kan je met behulp van de regels de zwakke werkwoorden vervoegen en weet je op welke bijzonderheden je moet letten.
A
Ik ken het ezelsbruggetje en kan het goed toepassen
B
Ik ken het ezelsbruggetje, maar maak nog wel eens een foutje
C
ik weet op welke uitzondering ik moet letten
D
ik weet nog niet op welke uitzondering ik moet letten
Slide 32 - Quiz
Dan ook nog even haben en sein
Slide 33 - Slide
Ich .... Lehrer. (sein)
A
sind
B
bin
C
seid
D
bist
Slide 34 - Quiz
Ihr .... gut gearbeitet. (haben)
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast
Slide 35 - Quiz
Lisa ..... krank (sein)
A
bist
B
sind
C
ist
D
bin
Slide 36 - Quiz
Ihr ... zu spät (sein)
A
seid
B
sind
C
bin
D
bist
Slide 37 - Quiz
Ken je de vervoeging van haben en sein en kan je de juiste vervoeging in de zin bepalen?
A
geen probleem, ik had alles goed
B
haben en sein ken ik nog niet zo goed
C
Ik maak af en toe nog een foutje
Slide 38 - Quiz
More lessons like this
zwakke regelmatige ww + haben en sein
December 2023
- Lesson with
42 slides
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3
zwakke regelmatige ww + haben en sein
January 2023
- Lesson with
43 slides
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3
zwakke regelmatige ww + haben en sein
June 2023
- Lesson with
39 slides
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3
1 MAVO FLEX 21. Januar 2022
January 2022
- Lesson with
26 slides
Duits
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo
Leerjaar 2
zwakke regelmatige ww + haben en sein
February 2021
- Lesson with
38 slides
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3
zwakke regelmatige ww + haben en sein TL2
January 2021
- Lesson with
29 slides
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3
Kapitel 4 - Verben
February 2023
- Lesson with
30 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Trabitur, Kapitel 3-les 1
January 2023
- Lesson with
42 slides
Duits
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 1,2