Unidad 5: Las fallas de Valencia

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

              Startklaar

1. Startklaar

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.

Lesprogramma

A. Absentie

B. Periode 3: Boekopdracht-instructies 

C. Woordenlijst pagina 133 (alle woorden)

D. Mi gramática p.90/p.91 alle onderdelen

E. Werkwoord Estar in de tegenwoordige tijd

Lesdoel:

• Je kan het werkwoord estar gebruiken in de juiste vervoegen.
• Je kan deze estar toepassen in simpele zinnen.
• Je kan estar gebruiken om te vertellen waar iemand of iets is.

Hoy

• Vocabulaire oefenen wij 10 minuten tijdens de les. 
• We leren de woorden in het Spaans-Nederlands en andersom.
• Estar p. 90 - Tekstboek
• Opdrachten zowel tekstboek en werkboek.
• Cultura- Fiestas de Fallas Valencia

Vocabulario

• Bij elke les schrijf je 10 woorden over.
• Je gaat de vertaling zoeken op pagina 133
• Je leert deze 10 woorden in het ESP-NLD/NLD-ESP
•  schrijf deze 10 woorden: 

• 1. andar/ 2. muy lejos/3. rodar/4. comprar/5. el mercado/ 6. tomar algo/7. el quiosco/8. el paseo/9. la tienda
• 10. la zona vieja

Las Fallas

Mijn reis naar Valencia tijdens las fallas.

La ventana

• Tekstboek- pagina 80 en 81
• Opdrachten 1 t/m 4 maken p. 80/81
• Schrijf een korte verslag  in het Spaans over de belangrijkste feesten die je hebt meegemaakt en vertel waarom je dat viert.
• Zijn dat nationale feesten, of regionale feesten, dorpsfeesten of buurtfeesten?
• Schrijf op lijntjes papier het verlag met een leuke tekening erbij.
  
• Gebruik leermiddel mijnwoordenboek.nl en de woordenlijst op pagina 133.
• Je krijgt 20 minuten de tijd en lever het in.

Estar

• Yo estoy
• Tú estás
• Él/ella/usted está
• nosotros/as estámos
• vosotros/as estáis
• Ellos/ellas/ustedes están

Estar

Estar: zich bevinden

Estar: zich bevinden

yo

él, ella, usted

tú

 nosotros

vosotros

ellos, ustedes

estoy

estás

está

estamos

estáis

están

Gramática p. 90

slecht gehumeurd zijn

goed gehumeurd zijn

rustig zijn

bezorgd zijn

vrolijk zijn

nerveus zijn

estar nervioso/a

estar tranquilo/a

estar preocupado/a

estar de mal humor

estar de buen humor

estar alegre

Dit was de les!
Wat vond je van deze les?

😒🙁😐🙂😃