Grammatica & spelling 1.4 en 2.4 - 3 kader

Grammatica & spelling 1.4 en 2.4 - 3 kader
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica & spelling 1.4 en 2.4 - 3 kader

Slide 1 - Slide

Grammatica & spelling 1.4
Je moet een zin kunnen verdelen in de volgende zinsdelen:
- persoonsvorm (PV)
- werkwoordelijk gezegde (WG)
- onderwerp (O)
- lijdend voorwerp (LV)
- meewerkend voorwerp (MV)
- bijwoordelijke bepaling (BWB)

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm (pv) in de zin:

Meneer Kuper geeft ons altijd veel huiswerk op.

Slide 3 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) in de zin:

Meneer Kuper geeft ons altijd veel huiswerk op.

Slide 4 - Open question

Wat is het onderwerp (o) in de zin:

Meneer Kuper geeft ons altijd veel huiswerk op.

Slide 5 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp (lv) in de zin:

Meneer Kuper geeft ons altijd veel huiswerk op.

Slide 6 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in de zin:

Meneer Kuper geeft ons altijd veel huiswerk op.

Slide 7 - Open question

Wat is de bijwoordelijke bepaling (bwb) in de zin:

Meneer Kuper geeft ons altijd veel huiswerk op.

Slide 8 - Open question

Grammatica & spelling 2.4
- Je moet in een samengestelde zin een voegwoord kunnen herkennen.

- Je moet in een samengestelde zin de persoonsvormen kunnen herkennen.

- Je moet van twee enkelvoudige zinnen een samengestelde zin kunnen maken.

Slide 9 - Slide

Lees de zin hieronder. Wat is het voegwoord?

Ik moet goed leren voor de toets, want anders haal ik een onvoldoende.

Slide 10 - Open question

Lees de zin hieronder. Wat zijn de twee persoonsvormen?

Ik moet goed leren voor de toets, want anders haal ik een onvoldoende.

Slide 11 - Open question

Maak van de twee zinnen een samengestelde zin met behulp van een voegwoord.

Ik heb geen zin in school. Ik moet toch heen.

Slide 12 - Open question

Grammatica & spelling 2.4

Je moet hoofdletters, punten, komma's, dubbele punten en aanhalingstekens goed kunnen toepassen. 

Slide 13 - Slide

Zet hoofdletters, een punt, een dubbele punt en aanhalingstekens op de juiste plaats.

mevrouw van den hoven zei jullie moeten goed leren voor de toets

Slide 14 - Open question

Grammatica & spelling 1.4 en 2.4

Je moet werkwoorden in zinnen correct kunnen spellen. 

Zorg dus dat je de regels van de werkwoordspelling kent!

Slide 15 - Slide

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Die boerderijen ... (branden) gister tot de grond toe af.

Slide 16 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Heb jij zijn mailtje al ... (beantwoorden)?

Slide 17 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Het was nog maar net ... (gebeuren).

Slide 18 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Hij ... (durven) vorige week niet alleen over straat.

Slide 19 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Het meisje ... (blozen) net bij het compliment.

Slide 20 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Mijn moeder ... (stoten) zich gister aan het kastje.

Slide 21 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Ik ... (vinden, tt) dat echt niet kunnen.

Slide 22 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Het nieuws ... (verspreiden, pv tt) zich snel.

Slide 23 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Dat ... (raden, tt) je echt nooit.

Slide 24 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Hij ... (bereiden, pv vt) de maaltijd in een uurtje.

Slide 25 - Open question