Lijdend voorwerp = 4e naamval
1. Neem de werkwoorden in de zin (het gezegde)
2. Neem het onderwerp uit de zin
3. Stel de vraag: Wie/wat + gezegde + onderwerp
4. Het antwoord is het lijdend voorwerp
Voorbeeld: Ik geef de hond een bot.
Vraag: wat geef ik de hond?
Antwoord: een bot. ==> dit is het lijdend voorwerp.