Kapitel 13 week 45 vmbo 3 herhaling voor PWW

Naamvallen??
1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Naamvallen??

Slide 1 - Slide

Onderwerp? / Lijdend voorwerp?

Slide 2 - Slide

Voorzetsel +4

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de EIN Gruppe!

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

Slide 8 - Link

Slide 9 - Link

Slide 10 - Link

Slide 11 - Slide

Wat is er nu anders?
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':
ich               wohn e                          ich                kann -
du                wohn st                         du                kann st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    kann -
wir               wohn en                        wir                könn en
ihr                wohn t                            ihr                könn t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Slide 12 - Slide

Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
dürfen - können - mögen - müssen - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Aan de slag!
- Kijk de filmpjes als je nog meer uitleg wil. 
- Maak daarna de opdrachten.
- Klaar? 
1. Maak de oefentoets in de digitale omgeving van Trabitour
2. Leer de woordjes en grammatica met slim stampen
3. Oefen de leesopdrachten in de digitale omgeving
Laatste 10 minuten maken we een quiz over de stof

Slide 15 - Slide

Sterke werkwoorden
  • Klinkerwisseling
  • Nederlands sterk > Duits meestal ook sterk
  • Het VDW moet je leren 


Slide 16 - Slide

Sterke werkwoorden

Slide 17 - Slide

Wat hebben we nu geleerd?

Slide 18 - Slide

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 19 - Quiz

Vertaal:
jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 20 - Quiz

wat is 'hij mag' in het Duits?
A
er möchte
B
er darf
C
er kann
D
er mag

Slide 21 - Quiz

Welke vraag stel je als je het onderwerp wilt weten?
A
Wat + gezegde + onderwerp
B
Wie/wat + gezegde
C
Aan/voor wie + gezegde + onderwerp

Slide 22 - Quiz

Welke vraag stel je als je het lijdend voorwerp wilt weten?
A
Wat + gezegde + onderwerp
B
Wie/wat + gezegde
C
Aan/voor wie + gezegde + onderwerp

Slide 23 - Quiz

Welke naamval is het onderwerp?
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 24 - Quiz

4e naamval is......
A
Onderwerp
B
Lijdende vorm
C
Meewerkende vorm

Slide 25 - Quiz

Welke voorzetsels van de 4e naamval ken je?

Slide 26 - Open question

Vul het juiste lidwoord aan:
Frau in de 4e naamval
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 27 - Quiz

Vul het juiste lidwoord aan:
Mann in de 4e naamval
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 28 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
D... Frau sieht d... Mann
A
Die Frau, das Mann
B
Der Frau, die Mann
C
Die Frau, der Mann
D
Die Frau, den Mann

Slide 29 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann sieht d... Kind
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, das Kind
D
Die Mann, den Kind

Slide 30 - Quiz

Vul de juiste naamvallen in:
D... Kinder sehen d... Frau
A
Die Kinder, das Frau
B
Die Kinder, die Frau
C
Das Kinder, der Frau
D
Das Kinder, die Frau

Slide 31 - Quiz

Wat is hier de vierde naamval?
Das Mädchen schließt das Fenster.

Slide 32 - Open question