1. Maak de oefeningen uit het boek : 28 en 29 (zet een klok: 10 minuten per opdracht)
Al gedaan? Vraag een andere schrijfopdracht aan de docent)
2. Maak zinnen bij de praatplaat. Gebruik in iedere zin de volgende voorzetsels: door, aan het einde, in het midden, tegen, langs, aan de linkerkant, aan de rechterkant , in de hoek