This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Werkwoordspelling
In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.
Slide 3 - Slide
Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Gebiedendewijs
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Infinitief (hele werkwoord)
Bijvoeglijk naamwoord
PVTT
PVVT
GW
VD
OD
INF
BN
Slide 4 - Slide
De ham-vraag
Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:
Heb ik te maken met een persoonsvorm???
Slide 5 - Slide
Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:
Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur..
Slide 6 - Slide
Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:
Ik neem een Big Mac.
Neem jij een Big Mac?
Hij neemT een Big Mac.
Wij nemEN een Big Mac.
Slide 7 - Slide
Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:
Ik neem een Big Mac. Ik smul ervan.
Ik nam een Big Mac. Ik smulde ervan.
Sterk werkwoord, want Zwak werkwoord, want
het verandert van klank. het verandert niet van klank.
Slide 8 - Slide
Hoe spel je de persoonsvorm?
In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
de(n) of te(n)?
Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.
hele werkwoord -en = stam : branden / surfen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand/ surf
nee: de(n): de(n)
ja: te(n): te(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)
Slide 13 - Slide
de(n) of te(n)?
Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen
hele werkwoord -en = stam : verhuizen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
dus de(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)
Slide 14 - Slide
Sterke werkwoorden
Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed
(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).
Slide 15 - Slide
Soms ben je nog niet klaar met IETS doen.
Het is onvoltooid.
"lopend" moet ik
naar huis.
'Fluitend' kom ik binnen.
Slide 16 - Slide
Andere vormen
Ik heb een Big Mac genomen VD
Kwijlend nam ik een hap OD
Ik heb zin om een Big Mac te nemenINF
Geef me eens een Big Mac! GW
Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac BN
Slide 17 - Slide
Voltooid deelwoord (VD)
Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.
Eindigt op: -EN, -D, -T
Twijfel je tussen -d of -t, gebruik dan weer 't ex-kofschip
Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.
Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.
Slide 18 - Slide
Onvoltooid deelwoord
Geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.
Geeft aan hoe iets gebeurt.
Hele werkwoord + een D
Kwijlend nam ik een hap. Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.
Slide 19 - Slide
Infinitief
Is het hele werkwoord.
Verandert niet bij veranderen van tijd (het is tenslotte geen pv!)
Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.
Ik heb zin om een Big Mac te nemen. (IK KAN nemen).
Slide 20 - Slide
Gebiedende wijs
Wordt gebruikt als het om een gebod of bevel gaat.
Staat op de eerste plaats in de zin.
Heeft geen onderwerp bij zich.
Geef me een Big Mac!
Braad ze bruin, die frietjes!
Slide 21 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Staat vóór een zelfstandig naamwoord.
Is een VD of OD geweest.
Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.
Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.
BN van VD
Slide 22 - Slide
Trucjes
Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.
De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde
De weerman keek zoekend rond => zoekende
Slide 23 - Slide
Trucjes
De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.
De weerman zal mooi weer voorspellen
Voorspel goed weer, weerman!
Het voorspelde goede weer bleef uit.
Slide 24 - Slide
een onvoltooid deelwoord
A
is de infinitief met-d(e)
B
is de stam met-d
C
soms d en soms niet
Slide 25 - Quiz
Kermen van de pijn.
Kermen is het hele ww (infinitief). -d-
erbij:
KERMEND
Slide 26 - Slide
… (Worden) je broer later fysiotherapeut of wil hij liever gymleraar worden?
A
word
B
wordt
Slide 27 - Quiz
Iedereen die wel eens … (verbranden) is, weet hoeveel pijn je dan … (lijden).
A
verbrandt, lijd
B
verbrand, lijdt
C
verbrand, lijd
D
verbrandt, leed
Slide 28 - Quiz
Ik heb vanmiddag … (surfen) en daarna met mijn vrienden … (chatten).
A
gesurfd, gechat
B
gesurfdt, gechatt
C
gesurft, gechat
D
surften, chatten
Slide 29 - Quiz
(mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
mopperent en huilend
B
mopperend en huilent
C
mopperend en huilend
Slide 30 - Quiz
Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen)
A
Sjaan verhuisT en Job is verhuisT
B
Sjaan verhuisD en Job is verhuisD
C
Sjaan verhuisT en Job is verhuisD
Slide 31 - Quiz
tt: Zij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantword
C
beantwoord
D
beantwoordt
Slide 32 - Quiz
(Worden) je broer ook lid van de hockeyclub?
Slide 33 - Open question
De jongen (bewaren) de spullen op zolder.
Slide 34 - Open question
Wat hoort op de ..... ?
"ik ........ deze taalquiz heel leuk"
timer
0:30
A
vinden
B
vind
C
vindt
D
vonden
Slide 35 - Quiz
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 36 - Quiz
Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn
Slide 37 - Quiz
De slapende kater was gemakkelijk te fotograferen.
A
OD als BN
B
VD als BN
Slide 38 - Quiz
Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde
Slide 39 - Quiz
evacueren De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden
Slide 40 - Quiz
Hij (deleten - vt) de bestanden.
A
delete
B
deletete
C
delette
D
deletette
Slide 41 - Quiz
De overvaller heeft alles snel (bekennen)
A
bekendt
B
bekennd
C
bekent
D
bekend
Slide 42 - Quiz
Welke vorm hoort op de puntjes te staan? Hij hing de .......foto boven de bank
A
vergroten
B
vergrootte
C
vergrote
D
vergroote
Slide 43 - Quiz
Welke vorm hoort op de puntjes? De .........toren staat op de monumentenlijst
A
verlichten
B
verlichte
C
verlichtte
D
verlichtten
Slide 44 - Quiz
Tips om de spelling leren
1. Bekijk de gele stukken
2. Websites om te oefenen:
www.cambiumned.nl
www.jufmelis.nl
It's Learning : vak Nederlands oefeningen spelling maken
3. Filmpjes om naar te kijken
Slide 45 - Slide
De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande
Slide 46 - Quiz
(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind
Slide 47 - Quiz
De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.