die armen en noodlijdenden = door Jezus gelukkig geprezen
-> Zij mogen van geluk spreken
= niet omdat zij het slecht hebben
= wel omdat aan miserabele toestand einde zal komen
-> Gods heerschappij = Rijk Gods
In Jezus ontfermt God zelf zich over de armen en de verdrukten
God kiest niet alleen de zijde van naakten, dorstigen en hongerigen (cf. Mt. 25), maar Hij identificeert er zich mee.
sterker nog: de noodlijdende ander = de aanwezigheid van God zelf