Onderwerp K1

Nederlands
Vandaag:
Afronden grammatica, paragraaf 2, persoonsvorm
Starten met grammatica, paragraaf 4, onderwerp
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Vandaag:
Afronden grammatica, paragraaf 2, persoonsvorm
Starten met grammatica, paragraaf 4, onderwerp

Slide 1 - Slide

Opfrisser
Schrijf op je antwoorden op het wisbordje.

Wat is een werkwoord?

Slide 2 - Slide

Opfrisser
Schrijf op je antwoorden op het wisbordje.
Wat is een werkwoord?

Een woord dat je vertelt wat iets of iemand doet. Of wat iets of iemand overkomt. 
Er zijn ook werkwoorden met een onduidelijke betekenis: 
zijn, hebben, kunnen, worden, zullen, moeten, mogen.

Slide 3 - Slide

Opfrisser
Schrijf op je antwoorden op het wisbordje.

Hoe herken je een werkwoord?

Slide 4 - Slide

Opfrisser
Schrijf op je antwoorden op het wisbordje.
Hoe herken je een werkwoord?

Je kunt een werkwoord vervoegen, dus er een andere vorm van maken:
worden - word, wordt, werd, werden, geworden.
fietsen - fiets, fietst, fietste, fietsten, gefietst.

Slide 5 - Slide

Opfrisser
Schrijf op je antwoorden op het wisbordje.

 Noem een manier om de persoonsvorm in een zin te vinden.

Slide 6 - Slide

Opfrisser
Schrijf op je antwoorden op het wisbordje.

Noem een manier om de persoonsvorm in een zin te vinden.

De vraagproef

Slide 7 - Slide

Opfrisser
Schrijf op je antwoorden op het wisbordje.

 Noem nog een manier om de persoonsvorm in een zin te vinden.

Slide 8 - Slide

Opfrisser
Schrijf op je antwoorden op het wisbordje.

Noem nog een manier om de persoonsvorm in een zin te vinden.

De tijdproef

Slide 9 - Slide

Onderwerp
Wie of wat iets doet in de zin. 
Vaak is het een persoon, maar het kan ook een dier of een ding zijn. 
Het kan uit één woord bestaan, maar ook uit meer woorden.
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.

Slide 10 - Slide

Onderwerp
Staat het onderwerp in het enkelvoud, dan staat de persoonsvorm ook in het enkelvoud. 

Staat het onderwerp in het  meervoud, dan is de persoonsvorm ook in het meervoud.

Slide 11 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?

Stap 1. Je zoekt de persoonsvorm
Stap 2. Stel de vraag: Wie of wat + persoonsvorm
Voorbeeld:
Peter fietst vandaag naar school
1. zoek de persoonsvorm (pv) 
vraagproef/tijdproef
Fietst Peter vandaag naar school? Fietst = pv

Slide 12 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?

Stap 1. Je zoekt de persoonsvorm
Stap 2. Stel de vraag: Wie of wat + persoonsvorm
Voorbeeld:
Peter fietst vandaag naar school
2. Vraag: wie (wat) + persoonsvorm
Wie fietst? Antwoord = Peter
Onderwerp (ow) = Peter

Slide 13 - Slide

Even oefenen
a. Do helpt elke woensdag haar moeder met boodschappen. 

1. wat is de persoonsvorm?
2. maak de vraag: wie (wat) + persoonsvorm
3. je antwoord op vraag 2 is het onderwerp

Slide 14 - Slide

Even oefenen
b. Mijn wachtwoord is alweer verlopen

1. wat is de persoonsvorm?
2. maak de vraag: wie (wat) + persoonsvorm
3. je antwoord op vraag 2 is het onderwerp

Slide 15 - Slide

Aan de slag
Eerst afronden paragraaf 2, blz. 200/201, controleren opdracht 1 t/m 5. En maak opdracht 6.
Dan verder met paragraaf 4, blz. 204/205, maak de opdrachten 1 en 2.
Klaar: vraag het antwoordboekje, controleer je antwoorden en verbeter je eventuele fouten.
Alles klaar: pak een woordzoeker of kleurplaat.

Slide 16 - Slide

Huiswerk
Grammatica, paragraaf 2, blz. 200/201, maak opdracht 6.
Paragraaf 4, blz. 204/205, maak de opdrachten 1 en 2.

Slide 17 - Slide

Evaluatie
Hoe vind je het onderwerp?

Slide 18 - Slide