CG A1 Unidad 9_lesweek 5_les 3_Chantal_online

Hoy es jueves 17 de marzo
¿Qué hacemos hoy en la clase?

-herhaling "perfecto"
-start unidad 9
Caminando
deel 1: TB opdracht 1 t/m 5
1 / 49
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Hoy es jueves 17 de marzo
¿Qué hacemos hoy en la clase?

-herhaling "perfecto"
-start unidad 9
Caminando
deel 1: TB opdracht 1 t/m 5

Slide 1 - Slide

vragen over de perfecto en/of muy/mucho?
¿No? Entonces, hacemos un pequeño test..

Slide 2 - Slide

Hoe zeg je:
ik heb gewerkt
A
he trabajido
B
has trabajo
C
he trabajado
D
he trabajo

Slide 3 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord van de Presente Perfecto?
A
estar
B
tener
C
hacer
D
haber

Slide 4 - Quiz

Wat zijn de juiste vervoegingen van 'haber'?
A
he, has, ha, hamos, habéis, han
B
he, has, ha, hemos, háis, han
C
he, has, ha, hemos, hais, haben
D
he, has, ha, hemos, habéis, han

Slide 5 - Quiz

Hoe zeg je "gezien"? (voltooid deelwoord van ver)?

A
vesto
B
vido
C
visto

Slide 6 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van 'hacer' en betekent "gedaan"?

A
habido
B
hecho
C
hacido
D
hecha

Slide 7 - Quiz

het voltooid deelwoord van romper is onregelmatig. Wat is de juiste vorm en betekent dus "gebroken"?
A
rompido
B
roto

Slide 8 - Quiz

Welke combinatie is onjuist?
A
comer-comido
B
abrir-abierto
C
ser-ido
D
ver-visto

Slide 9 - Quiz

Hoe zeg je?
Wij hebben veel Spaans geleerd.

Slide 10 - Open question

Hoe zeg je? Zij hebben veel Spaanse woorden geleerd.

Slide 11 - Open question

Hoe zeg je (met gustar)?
Zij vinden het theater leuk.

Slide 12 - Open question

Hoe zeg je (met gustar)?
Mijn ouders vinden het theater leuk.

Slide 13 - Open question

Hoe zeg je (met gustar)?
Mijn ouders vonden het theater leuk.

Slide 14 - Open question

conclusie
Mijn ouders vinden het theater leuk
A mis padres les gusta el teatro

Mijn ouders vonden het theater leuk
A mis padres les ha gustado el teatro.
alles wat met het werkwoord te maken heeft staat in het 
Spaans in de zin bij elkaar -> hier: les ha gustado

Slide 15 - Slide

antes de seguir
R&S h7: gelukt?
decir: digo, dices, dice, decimos, decís, dicen
e-> i klinkerwissel, maar ook onregelmatige ik-vorm
venir: vengo, vienes, viene, venimos, venís, vienen
e-> ie, maar ook onregelmatige ik-vorm

zelf veel oefenen met werkwoorden!? 
https://www.esfacil.eu/nl/werkwoorden/oefenen/willekeurige-vormen.html

Slide 16 - Slide

Unidad 9
Parte I
- Kleding
- Kleuren
- Vergrotende, vergelijkende 
en overtreffende trap
- Het wederkerend werkwoord
Caminando

Slide 17 - Slide

blanco/-a
negro/-a
rojo/-a
amarillo/-a
gris
azul (celeste)
verde
marrón
naranja
rosa
kleuren 
zijn als een
bijv. nw

Slide 18 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden die een kleur aanduiden

mannelijk 
vrouwelijk
enkelvoud
blanco 
verde
azul
blanc
verde
azul
meervoud
blancos
verdes
azules
blancas 
verdes
azules

Slide 19 - Slide

leer de voca Unidad 9!
Más vocabulario 
ropa p. 173

¿De qué color es/son..?

¿Cuánto cuesta(n)..?

Slide 20 - Slide

Hoy, ¿Qué llevas tú?
¿ Qué lleva tu compañero?

A rayas
A cuadros
lisa
estampada

Slide 21 - Slide

El Camino de Santiago

Slide 22 - Mind map

56
p.78 TB
antwoorden
op volgende slide

Slide 23 - Slide

oplossing Nr. 2b
1. F
2. V
3. V
4. F
5. V
Es otoño.

Slide 24 - Slide

nr. 2c TB p. 78
Completa la tabla 
Probeer nu de zinnen in het schema bij 2c
aan te vullen met behulp van de zinnen van 2a+b


timer
3:00

Slide 25 - Slide

La comparación, TB p.118

Slide 26 - Slide

la mochila es tan cara como el bolso -> betekenis?
La mochila cuesta tanto como el bolso -> betekenis?

Slide 27 - Slide

let op: tanto .. como

Slide 28 - Slide


Slide 29 - Slide

¡A practicar!
Opdracht maken
Nr. 3 TB p. 78 

oplossing oef. 3.
1. más...cómodos...que
2. más...practica...que
3. mejor....llevar.....que
4. menos...turistas....que
5. menos ...peregrinos
6. tan....práctico...como un anorak / más práctico que
timer
3:00
extra zin: El chino se habla _______ ________ el inglés.

Slide 30 - Slide

herhaling, andere voorbeelden..
Vergelijkingen met een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord
más....que      --> Julián es más rápido que Pedro.
                            Julián is sneller dan Pedro.
menos....que  --> Pedro camina menos rápido que Julián.                                    Pedro loopt minder snel dan Julián.
tan....como     -->Julián es tan divertido como Pedro.
                            Julián is even leuk als Pedro.

Slide 31 - Slide

Para comparar...
Vergelijkingen met een zelfstandig naamwoord  
  • más.....que      --> Paco tiene más tiempo libre que Pedro.
                                 Paco heeft meer vrije tijd dan Pedro.
  • menos....que  --> Pedro tiene menos tiempo libre que Paco
                                 Pedro heeft minder vrije tijd dan Paco
  • tanto/a/os/as....como     
                         --> Paco tiene tanto tiempo libre como Julián.               Paco heeft evenveel vrije tijd als Julián
                                              

Slide 32 - Slide

Para comparar...
Vergelijkingen met een werkwoord
....más que     --> Paco trabaja más que Carmen.
                               Paco werkt harder dan Carmen.
....menos que --> Carmen trabaja menos que Paco.
                       Carmen werkt minder hard dan Paco.
...tanto como  -->  Lola trabaja tanto como Paco.
                               Lola werkt even hard als Paco.

Slide 33 - Slide

comparativos irregulares
¡Recuerda!
  • bueno -> más bueno   --> mejor  -> beter
  • malo -> más malo      --> peor   -> slechter
  • más grande/viejo --> mayor = ouder
  • más pequeño/joven  --> menor = jonger

Slide 34 - Slide

a trabajar en grupos - 30 min
Maak  de volgende opdrachten samen!!! 
herinnering: de camara's aan en het is groepswerk

Maak eerst opdracht 8 en 9 WB p. 83
daarna, verder gaan met: 
1 t/m 4, 6 WB p.81-82

Slide 35 - Slide

Nr. 4b
TB P. 79

vamos a leer

Slide 36 - Slide

let op:
tú, él (met accent) 
usted, ustedes (horen er ook bij)

Slide 37 - Slide

een ochtendritueel
in het Spaans

vol met wederkerende werkwoorden

Slide 38 - Slide

/ (me) duermo 
Me siento
Me acuesto
Ponerse (verschil met  "vestirse")
Me pongo

Slide 39 - Slide

een aantal verbos reflexivos españoles:

llamarse= heten                         acostarse=naar bed gaan

levantarse=opstaan                   vestirse=z.aankleden         

afeitarse= z.scheren                   lavarse=z.wassen

ducharse=z.douchen                divertirse=z.vermaken

irse=weggaan                             aburrirse=z.vervelen

ponerse = aantrekken (van iets)

relajarse=z.ontspannen

encontrarse con=ontmoeten



Slide 40 - Slide

OJO
  • Sommige werkwoorden zijn in het Spaans wel wederkerend en in het Nederlands niet: despertarse (wakker worden) levantarse (opstaan)
  • Sommige wederkerende werkwoorden hebben ook een stamklinkerwisseling: despertarse (ie), acostarse (ue) (naar bed gaan), vestirse(e/i), (zich aankleden)
  • Alléén werkwoorden die eindigen op -se zijn wederkerend, pas dus op dat je niet overal me, te, se etc. voor gaat zetten!!!

Slide 41 - Slide

Otros verbos reflexivos:
  relajarse          concentrarse             cansarse                    aburrirse

   ¡A practicar! samen nr. 14a WB
   p. 84 , zelf nr. 14b+15 WB
timer
10:00

Slide 42 - Slide

tot hier gedaan
rest doorschuiven naar dinsdag (les 1 volgende week)
wel huiswerk maken: zie laatste slide

Slide 43 - Slide

14b extra uitleg
14a. zin 1. Miguel se levanta a las 8 (hij staat op om 8 uur)
14b. zin 1. Miguel se ha levantado a las 8 (hij is opgestaan)

Hoe omzetten van presente naar presente perfecto?
stappenplan op volgende slide

Slide 44 - Slide

Hoe omzetten van presente naar presente perfecto?
1. se levanta (presente, hij-vorm) / se acuesta
2. wat is infinitief? levantarse / acostarse
3. perfecto levantarse? -> levantarse -> levantado / acostado
4. toevoegen hulp ww perfecto -> ha
5. ha levantado (hier mag je niets tussen zetten) / ha acostado
6. toevoegen pers.voornaamwoord van wederkerende ww (me, te, se, nos, os ,se)
7. se ha levantado / se ha acostado

Slide 45 - Slide

Het persoonlijk vnw staat:
- altijd vóór het vervoegde werkwoord (het staat los)
Me ducho con agua fría
Me quiero duchar
of
- direct achter de infinitief (dan er aan vast!)
Quiero ducharme con agua fría

Slide 46 - Slide

Conocer a
Visitar a      + persoon 
encontrar a
Disfrutar  de
conocer
visitar           + geen persoon
encontrar
conocer=
leren kennen, kennen

Slide 47 - Slide

De volgende werkwoorden hebben een persoon als lijdend voorwerp en wordt voorafgegaan door a
Conocer a
Visitar a      + persoon 
encontrar a
1. ¿Conoces a Shakira?
Sí, la conozco.

2. ¿Visitas hoy a tus padres?
Sí, los visito.

3. ¿Encuentras a personas interesantes?
Sí, las encuentro.
Lijdend voorwerp:
lo,los,la,las

Slide 48 - Slide

Deberes
unidad 9 parte I
Nr. 1 t/m 16 (behalve 7, 11 en 12)
zo veel mogelijk proberen te maken
Tip: maak en controleer in elk geval 8,9 en 14 t/m 16 
Denk ook aan TT h.7+8!! h.8=zelfstudie
(zoek op Youtube eventueel uitleg-filmpjes van grammatica van Flip Spaans - eenvoudig en duidelijk)

Slide 49 - Slide