K2_H6_licht
1 / 51
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Wanneer kun je een lichtbron zien?
A
als een lichtstraal van de lichtbron in je oog komt
B
als er een lichtstraal op de lichtbron valt
C
als er mistdruppels of andere kleine deeltjes rondom de lichtbron zijn
D
als het om de lichtbron heen donker is
Slide 37 - Quiz
Welke lichtbron is kunstmatig?
A
de zon
B
een kampvuur
C
de sterren
D
de maan
Slide 38 - Quiz
Welke bewering is waar?
Een lamp straalt licht uit.
Dat licht:
Een lamp straalt licht uit.
Dat licht:
A
beweegt alle kanten op en gaat naar de lamp toe
B
beweegt alle kanten op en gaat van de lamp af.
C
beweegt in één richting naar de lamp toe.
D
beweegt in één richting van de lamp af.
Slide 39 - Quiz
Hiernaast zie je de schaduw van een hand die door twee lampjes wordt verlicht.
Welk soort schaduw is er bij 1?
Welk soort schaduw is er bij 1?
A
kern
B
half
Slide 40 - Quiz
Als je je hand tussen een lamp en een projectiescherm houdt, ontstaat er op dat scherm een schaduw.
Deze schaduw wordt kleiner:
Deze schaduw wordt kleiner:
A
als je je hand dichter bij het scherm houdt.
B
als je je hand dichter bij de lamp houdt.
C
als je het scherm verder van de lamp zet.
D
als je een zwakkere lamp neemt.
Slide 41 - Quiz
Welke hoek is de hoek van terugkaatsing?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 42 - Quiz
Een lichtstraal kaatst terug van een vlakke spiegel.
Dan is de hoek van terugkaatsing:
Dan is de hoek van terugkaatsing:
A
kleiner dan de hoek van inval.
B
groter dan de hoek van inval.
C
groter of kleiner dan de hoek van inval.
D
even groot als de hoek van inval.
Slide 43 - Quiz
Welke bewering over een spiegelbeeld is waar?
A
De spiegelwereld verschilt op één punt van de echte wereld.
B
De spiegelwereld lijkt verder achter de spiegel te staan dan de echte wereld er voor.
C
Het spiegelbeeld van een voorwerp is even groot als het echte voorwerp.
Slide 44 - Quiz
Welke bewering over de normaal is waar?
De normaal:
De normaal:
A
beweegt naar de spiegel toe.
B
beweegt van de spiegel af.
C
staat loodrecht op de normaal.
D
staat loodrecht op de spiegel.
Slide 45 - Quiz
Je laat een witte lichtstraal door een prisma op een scherm vallen. Op het scherm zie je een reeks kleuren.
Welke kleur hoort niet bij die reeks?
Welke kleur hoort niet bij die reeks?
A
blauw
B
bruin
C
geel
D
groen
Slide 46 - Quiz
Erik komt met een geel shirt naar school. In het lokaal wordt een proefje gedaan met gekleurd licht. Er is alleen een lamp aan die zuiver geel licht uitstraalt.
Welke kleur lijkt het shirt nu te hebben?
Welke kleur lijkt het shirt nu te hebben?
A
geel
B
oranje
C
rood
D
zwart
Slide 47 - Quiz
Een groene trui wordt beschenen door een zuiver rode lamp.
Je ziet deze trui dan:
Je ziet deze trui dan:
A
geel
B
groen
C
rood
D
zwart
Slide 48 - Quiz
Welke bewering over infraroodstraling (ir) is goed?
A
Een koud voorwerp zendt veel ir-straling uit.
B
Een warm voorwerp zendt veel ir-straling uit.
C
Je huid verbrandt door te veel ir-straling.
D
Ir-straling wordt door de ozonlaag voor een groot deel tegengehouden.
Slide 49 - Quiz
De letterlijke betekenis van infrarood is:
A
lichtrood.
B
naast het rood.
C
voor het rood.
D
voorbij het rood
Slide 50 - Quiz
Welke apparaten maken gebruik van UV-straling?
A
afstandsbedieningen en alarminstallaties
B
afstandsbedieningen en blacklights in discotheken
C
zonnebanken en apparaten voor de behandeling van sportblessures
D
zonnebanken en blacklights in discotheken
