GR les 5: lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden

Nederlands
Grammatica 
H1 P1 2021-2022

Les 5:
lidwoorden
zelfstandige naamwoorden bijvoeglijke naamwoorden werkwoorden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
Grammatica 
H1 P1 2021-2022

Les 5:
lidwoorden
zelfstandige naamwoorden bijvoeglijke naamwoorden werkwoorden

Slide 1 - Slide

Vorige lessen ...

... hebben we gewerkt aan de zinsdelen.

Slide 2 - Slide

Je kunt nu ...
  • het werkwoordelijk gezegde
  • het onderwerp
  • het lijdend voorwerp 
  • en het meewerkend voorwerp in een zin benoemen.

Ook kun je een zin in zinsdelen verdelen door strepen te zetten en zelf zinnen maken met een (x-aantal) genoemde zinsdelen.

Slide 3 - Slide

Komende lessen ...

... gaan we aan de slag met de woordsoorten.

Slide 4 - Slide

De woordsoorten...
... die we gaan leren:
  • werkwoorden (ww)
  • lidwoorden (lw)
  • zelfstandige naamwoorden (zn)
  • bijvoeglijke naamwoorden (bn)
  • voorzetsels (vz)
  • persoonlijke voornaamwoorden (pvnw)
  • bezittelijke voornaamwoorden (bvnw)

Slide 5 - Slide

Aan het einde van deze les ...
Aan het einde van deze les weet je wat ... 

... lidwoorden
... zelfstandige naamwoorden
... bijvoeglijke naamwoorden
... en werkwoorden zijn

... en kun je deze herkennen in een zin.

Slide 6 - Slide

Uitleg
Op de volgende slides volgt de uitleg over:

de lidwoorden
de zelfstandige naamwoorden
de bijvoeglijke naamwoorden
de werkwoorden


Slide 7 - Slide

Lidwoorden (lw): de, het, een
Als ‘een’ het cijfer ‘1’ betekent = het geen lidwoord
Ik heb maar een keer gespijbeld op de middelbare school.

Als ‘het’ naar iets verwijst en je het daardoor kunt vervangen = het geen lw
Het regent al het hele weekend.
Ik vind het beter als zijn ouders het (het slechte nieuws) aan hem vertellen.

Als 'het' naar iets verwijst is = het onderwerp of lijdend voorwerp.

Slide 8 - Slide

Zelfstandige naamwoorden (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn: mensen, dieren, dingen, eigennamen en aardrijkskundige namen

Henk, Nederland, (de) Rijn (= een rivier), Albert Heijn, aap, kaas, mus, tulp, Brabant, Hilversum, spin, maaltijd 

 Ik ga naar het Alberdingk Thijm College.
 


Slide 9 - Slide

Zelfstandige naamwoorden (zn)
Voor een zn kun je altijd een lidwoord zetten.
de Albert Heijn, de aap, de kaas, een vogel, de bloem, de mus, een tulp, het kindde Henk, het Nederland, de Rijn
Bij eigennamen en aardrijkskundige namen klinkt dit een beetje raar.

Soms is een infinitief (het hele werkwoord) een zelfstandig naamwoord. 
Je kunt er dan een lidwoord voor zetten.
(het) Skiën vind ik de leukste sport die er is.

Slide 10 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zn. Ze voegen informatie bij!
De verliefde jongen gaf rode rozen aan het lieve meisje

Een bn kan voor een zn, maar ook achter een zn staan.
De jongen is verliefd. De rozen zijn rood. Het meisje is lief.

Slide 11 - Slide

Zelfstandige naamwoorden (zn)
Let op! Zegt het woord iets over ...
... een zelfstandig naamwoord? Dan is het een bijvoeglijk naamwoord. 
... een werkwoord of een ander bijvoeglijk naamwoord? Dan is het geen bn.


De hardwerkende leerling heeft hard gestudeerd.
  • 'hardwerkende' zegt iets over het zn leerling en is dus bn
  • 'hard' zegt iets over het werkwoord 'gestudeerd' en is dus geen bn

Slide 12 - Slide

Werkwoorden (ww)
Werkwoorden vertellen wat er gebeurt in de zin: wat het ond doet of is:
De jongens voetballen op het plein. 
De docent legt de stof uitDe jongen is een held. 

Werkwoorden komen voor in verschillende tijden en getallen: 
  • tegenwoordige tijd (loop, loopt, lopen)
  • verleden tijd (liep, liepen)
  • voltooid deelwoord (gelopen)

Slide 13 - Slide

Aan de slag! Les 5, slide 15
Op de volgende slides volgende opdrachten.

Benoem in iedere zin:
de lidwoorden
de zelfstandige naamwoorden
de bijvoeglijke naamwoorden
de werkwoorden

Slide 14 - Slide

1. 'Het lelijke eendje' is een sprookje van Andersen

Neem over en benoem: het, lelijke, eendje, is, een, sprookje, Anderson

Slide 15 - Open question

2. Deze uilen nestelen in hoge torens.

Neem over en benoem: uilen, nestelen, hoge, torens

Slide 16 - Open question

3. De gehele nacht lag hij wakker.

Neem over en benoem: de, gehele, nacht, lag

Slide 17 - Open question

4. Dat was een zwarte bladzijde uit onze vaderlandse geschiedenis.
Neem over en benoem: was, een, zwarte, bladzijde

Slide 18 - Open question

5. Christina, mijn zusje, zat in een luie stoel te lezen.

Neem over en benoem: Christina, zusje, zat, een, luie, stoel

Slide 19 - Open question

6. Onze gevlekte kater is deze nacht weggelopen.

Neem over en benoem: gevlekte, kater, is, nacht, weggelopen

Slide 20 - Open question

7. Zijn vader is een 'warme bakker'.

Neem over en benoem: vader, is, een, warme, bakker

Slide 21 - Open question

8. Kaviaar is een dure lekkernij.

Neem over en benoem: kaviaar, is, een, dure, lekkernij

Slide 22 - Open question

9. Deze is dus niet in de kantine verkrijgbaar.

Neem over en benoem: is, de, kantine

Slide 23 - Open question

10. Er zijn bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden.

Neem over en benoem: zijn, bijvoeglijke, zelfstandige, naamwoorden

Slide 24 - Open question

Einde van de les!

Goed gedaan!

Volgende les komt er nog een aantal woordsoorten bij!

Slide 25 - Slide