Hilfsverben, preposities

Planning
herhaling Hilfsverben
oefenen
de of het 
Preposities
Wie spreekt met wie?

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecondary EducationAge 12,13

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Planning
herhaling Hilfsverben
oefenen
de of het 
Preposities
Wie spreekt met wie?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

De of het? Wb. p. 19 nr. 8

Slide 3 - Slide

 Preposities. Wb. p. 21 nr. 12. 

Slide 4 - Slide

Planning 
herhaling Modalverben und preposities
Wat is de vraag
formulier invullen
dialogen
(Puzzel)
test terug + corrigeren

Slide 5 - Slide

Oefenen
werkboek pagina 19 opdracht 7


klaar (fertig)? Maak opdracht 5, 6 en 8 in je werkboek pagina 19

Slide 6 - Slide

hebben

Slide 7 - Open question

mogen

Slide 8 - Open question

Ik _________ (dürfen)

Slide 9 - Open question

moeten

Slide 10 - Open question

Jij _____ (haben)

Slide 11 - Open question

Wij ______ (dürfen)
A
mogen
B
moeten
C
mag
D
moet

Slide 12 - Quiz

Hij ________ (müssen)

Slide 13 - Open question

Jullie __ (haben)
A
heeft
B
hebben
C
heb
D
hebt

Slide 14 - Quiz

Zij ________ (müssen)
A
moet
B
moegen
C
moeten
D
mogen

Slide 15 - Quiz

De of het 
vertaal met der, die das 


WICHTIG: Es gibt natürlich Ausnahmen !!!

Slide 16 - Slide

de
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz

het
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quiz

Wat is de vraag? 
Werkboek p. 23 nr. 17.

Slide 19 - Slide

Luister en vul dan het formulier in. 
Wb. p. 24 nr. 19.

Slide 20 - Slide

dialogen
Lees nog eens de dialogen in je leerboek op p. 16.
Bewerk dan op. 17 nr. 6. 
Schrijf over in je schrift.
Klaar? (Fertig) Schrijf nu zelf een dialoog zoals op pagina 16. Oefen de dialoog en speel die dan in de klas voor.

Slide 21 - Slide

Maak het puzzel: Wb. p. 23 nr. 18.

Slide 22 - Slide

Test terug
corrigeren

Slide 23 - Slide

Leren voor de toets
Vokabeln von les 2 
Personalpronomen im Subjekt und Objekt (WB: S. 15)
Possessivpronomen (geben den Besitz an) (WB: S. 17)
regelmäßige Verben
unregelmäßige Verben: moeten, mogen, hebben , zijn, kunnen
Präpositionen (op, naast, onder usw.)
Leseverstehen
Dialoge schreiben

Slide 24 - Slide

PREPOSITIES

Slide 25 - Mind map