1 Neither his parents nor his teachers are proud of his grades.
2 They live in the south. So do my grandparents.
3 Stephen is not funny! Neither are you.
4 I don't like fast-food either. It's really unhealthy.
5 My mother can't speak Dutch. Neither can my father.
1 Noch zijn ouders, noch zijn leraren zijn trots op zijn cijfers.
2 Zij wonen in het zuiden. Mijn grootouders ook.
3 Stephen is niet grappig. Jij ook niet.
4 Ik houd ook niet van fastfood. Het is erg ongezond.
5 Mijn moeder spreekt geen Nederlands. Mijn vader ook niet.