De auto is
groot. Het vliegtuig is
snel.De grote auto. Het snelle vliegtuig.
Een grote auto. Een snel vliegtuig
Deze/ die auto is groot. Dit/dat vliegtuig is snel.
De jongen is lief. Het meisje is lief.
Een lieve jongen. Een lief meisje.
Het vieze glas. Een vies glas.