Les 1.2 11 sep

 Today
  • Vocabulary check
  • Explain grammar: personal pronouns
       -  Practice in LessonUp
  • Check homework exercises
  • Work on homework exercises

1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 Today
  • Vocabulary check
  • Explain grammar: personal pronouns
       -  Practice in LessonUp
  • Check homework exercises
  • Work on homework exercises

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Check homework 
Exercise 6 & 7
page 15

Slide 3 - Slide

Please take
your notebook in
front of you

Slide 4 - Slide

I
ik
you
jij / u
he
hij
she
zij
it
het
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar personen, dieren of dingen.

Gebruikt als onderwerp

I moet altijd met hoofdletter!
  • I am Miss Ruijgh
  • My name is Miss Ruijgh and      I live in Son en Breugel




we
wij
you
jullie
they
zij

Slide 5 - Slide

Make the correct combinations
I
you (ev)
he
she
it
we
you (mv)
they
zij (mv)
ik
jullie
hij
jij/u
wij
zij (ev)
het

Slide 6 - Drag question

me
mij/me
you
je/jou/u
him
hem
her
haar
it
het
 
Gebruikt als lijdend voorwerp of meewerken voorwerp

Staan in het midden of achteraan in de zin.

  • I gave her the present.
  • Jack saw them.




us
ons
you
jullie/u
them
ze/hen/hun

Slide 7 - Slide

Make the correct combinations
me
you (ev)
him
her
it
us
you (mv)
them
het
jullie/u
ze/hen/hun
hem
mij/me
je/jou/u
haar
ons

Slide 8 - Drag question

Vul aan:
___ (ik) am 12 years old.
A
i
B
He
C
You
D
I

Slide 9 - Quiz

Vul aan:
My friends are always nice to ___ (hen).
A
you
B
us
C
them
D
me

Slide 10 - Quiz

Vul aan:
_____ are my parents. (zij)

Slide 11 - Open question

Vul aan:
___ (zij) is late for school.
A
They
B
She
C
He
D
It

Slide 12 - Quiz

Vul aan:
___ (hij) is taller than ___ (mij).
A
he / me
B
we / I
C
she / him
D
him / me

Slide 13 - Quiz

Vul aan:
I can see _____ (ze/hen).

Slide 14 - Open question

Are ___ (we) going to play football with ___ (haar)?
A
you / she
B
we / her
C
we / she
D
they / her

Slide 15 - Quiz

Do you feel like you understand this grammar?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Study: Grammatica rijtjes (aantekeningen)
Herhaal: Vocabulary 1.1 (page 155) 
Do: Exercise 8 & 9  (page 16)
Wednesday 13th of September

Slide 17 - Slide