Adverbs vs adjectives

1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Adverb
Adjective
bijvoeglijk naamwoord 
bijwoord

Slide 2 - Drag question

Adverb
Adjective
bijvoeglijk naamwoord 
bijwoord
zegt iets over een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over een zelfstandig nw

Slide 3 - Drag question

adjectives
Bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

A nice car
A beautiful  house

Slide 4 - Slide

Bijvoegelijk naamwoord

Wanneer? Om te omschrijven hoe iets is. 

Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord


He is a nice guy.

That is a beautiful car.


Slide 5 - Slide

Bijwoorden

Wanneer? Om te zeggen HOE iets gebeurd.

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord , hele zin of ander bijwoord.


Vorm: bijvoeglijk naamwoord + ly


Slide 6 - Slide

Voorbeelden

I ____________ (sudden) woke up. (werkwoord)

She is ____________ (extreme) happy. (bijvoeglijk naamwoord)

Tom writes __________ (real) quickly. (bijwoord)

Slide 7 - Slide

Adjectives
Bijvoeglijk naamwoorden

Vorm: Ze hebben een eigen vorm, dus GEEN vervoegingen.

Example:
Bob is a careful driver. 
This flower is real.  

Slide 8 - Slide

Adverbs
Bijwoorden

Vorm: -ly achter een bijvoeglijk naamwoord zetten. 

Example:
Mandy drives carefully.
That is really kind of you.  

Slide 9 - Slide

Wat is de relatie van de woorden perfect en perfectly met de rest van de zin?
That’s a perfect answer.
She sang perfectly.


Perfect zegt iets over het antwoord (=answer)
Perfectly zegt iets over het zingen (= to sing, sang, sung)

Slide 10 - Slide

Perfect
That's a perfect answer.

Perfect is een bijvoeglijk naamwoord; het zegt iets over mensen, dieren of dingen. 

Slide 11 - Slide

Perfectly
She sang perfectly

Perfectly is een bijwoord; het zegt iets over een werkwoord of over een bijvoeglijk naamwoord. 

Slide 12 - Slide

Translate these two sentences

Hij zong heel mooi.

Hij zong een heel mooi lied.

Slide 13 - Slide

Translate these two sentences
He sang very beautifully.


He sang a very beautiful song.

Slide 14 - Slide

Adverbs
Adjectives
Adverb or Adjective?
Magnificent
Heroic
Sadly
Amazingly
Horrible
Terribly

Slide 15 - Drag question

The garden is .....
A
beautifully
B
beautiful

Slide 16 - Quiz

It rains ...
A
Terrible
B
Terribly

Slide 17 - Quiz

The concert is .....
A
terribly
B
terrible

Slide 18 - Quiz

Luigi speaks English...
A
fluently
B
fluent

Slide 19 - Quiz

She put her glasses down ...
A
careful
B
carefully

Slide 20 - Quiz

The door _____ opens
She is wearing a ______ dress.
The car ______ drives up the hill
He sings ________
It is ________ one o'clock
automatically
beautifully
slowly
beautiful
exactly

Slide 21 - Drag question

Adjectives vs Adverbs

Slide 22 - Slide

She is a ........................ (beautiful) dancer.
A
beautifully
B
beautiful

Slide 23 - Quiz

He gets angry very ........................ (easy)
A
easy
B
easily
C
easly

Slide 24 - Quiz

I like reading ....................... (romantic) novels.
A
romantically
B
romantic

Slide 25 - Quiz

The soup tastes ............ (delicious)
A
delicious
B
deliciously

Slide 26 - Quiz

They worked ................... (hard) in the garden.
A
hard
B
hardly

Slide 27 - Quiz

They sounded .......................... (happy)
A
happily
B
happy

Slide 28 - Quiz

Vul in het bijwoord
We are _________ (extreme) smart.
A
extreme
B
extremly
C
extremely
D
extremaly

Slide 29 - Quiz

Hoe maak je van het volgende woord een bijwoord: Easy

Slide 30 - Open question

Hoe maak je van het volgende woord een bijwoord: basic

Slide 31 - Open question

Let op:
Eindigend op y --> Y weg en dan ily
Het bijwoord van good --> well 
Bijwoord zegt wat over een werkwoord, ander bijwoord, bijvoegelijk naamwoord of hele zin 

Slide 32 - Slide