1. De present simple is de tegenwoordige tijd van het werkwoord.
2. Kijk altijd naar het onderwerp, deze bepaalt de vorm van het werkwoord. We nemen als voorbeeld "to walk"
3. Is het onderwerp I, you, we, you of they? Dan gebeurt er niets.
--> I walk
4. Is het onderwerp he, she of it? Dan plak je er een "s" achter.
--> She walks