TaalCompleet A2 thema 3 herhaling lesstof

TaalCompleet A2 thema 3 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

TaalCompleet A2 thema 3 

Slide 1 - Slide

omdat en als
maak de zinnen af

Slide 2 - Slide

Welke zin is goed?

Ik ga naar de dokter, want ..
A
.. ik ziek ben
B
.. ik ben ziek.
C
.. ik ziek zijn.

Slide 3 - Quiz

Welke zin is goed?

Ik ga naar bed, als ...
A
.. het is 22.00 uur.
B
.. het 22.00 uur is.
C
.. 22.00 uur het is.

Slide 4 - Quiz

Welke zin is goed?

Ik houd van de zon, omdat ....
A
.. het is lekker warm.
B
.. lekker warm het is.
C
.. het lekker warm is.

Slide 5 - Quiz

Ik ga morgen niet naar school omdat......

Slide 6 - Open question

Ik ga naar de supermarkt als........

Slide 7 - Open question

Amira is heel moe omdat.....................

Slide 8 - Open question

Maak zinnen met 'om........te.....'
Geef antwoord op de vraag

Slide 9 - Slide

Waarvoor gebruik je deze lepel?

Slide 10 - Open question

Waarom ga je naar de bakker?

Slide 11 - Open question

scheidbare werkwoorden

Slide 12 - Slide

welke zin is goed?

schoonmaken
A
Ik schoon de keuken maak.
B
Ik schoonmaak de keuken.
C
Ik maak de keuken schoon
D
Ik maak schoon de keuken.

Slide 13 - Quiz

welke zin is goed?

meenemen
A
De man neemt de tas mee.
B
De man nemen de tas mee.
C
De man meenemen de tas.
D
De man de tas meenemen.

Slide 14 - Quiz

welke zin is goed?

willen + opendoen
A
Het kind wil opendoen de deur.
B
Het kind wil de deur opendoen.
C
Het kind wil opendoet de deur.
D
Het kind wil doen de deur open.

Slide 15 - Quiz

Welke zin is goed?

moeten + schoonmaken
A
Je moet de keuken goed schoonmaken.
B
Je moet goed schoonmaken de keuken.
C
Je moet maken de keuken goed schoon.
D
Je moet maakt de keuken goed schoon.

Slide 16 - Quiz

Maak een zin met deze werkwoorden

Slide 17 - Slide

Hij vraagt of / hij denkt dat

Slide 18 - Slide

Ahmed is niet op school. Ik denk dat.....
A
hij is ziek.
B
hij ziek is.

Slide 19 - Quiz

Ella heeft honger. Ze vraagt haar moeder of......
A
zij een boterham mag.
B
zij mag een boterham.

Slide 20 - Quiz

wat is het meervoud?

Slide 21 - Slide

de baby
A
twee babies
B
twee babys
C
twee baby's
D
twee babyen

Slide 22 - Quiz

de spiegel
A
twee spiegelen
B
twee spiegels

Slide 23 - Quiz

het resultaat
A
de resultaaten
B
de resultaats
C
de resultaten
D
de results

Slide 24 - Quiz

de druif
A
twee druifen
B
twee druifs
C
twee druiven
D
twee druiffen

Slide 25 - Quiz

de dame
A
twee dames
B
twee damen
C
twee dame's
D
twee damens

Slide 26 - Quiz

welk woord hoort in de zin?

Slide 27 - Slide

Het is goed voor je ................. om veel groente en fruit te eten.
A
prik
B
gezondheid
C
ontwikkeling
D
reactie

Slide 28 - Quiz

Uw baby heeft een afspraak op het consultatiebureau.
Komt u 5 minuten ...............? Dan kunnen we de baby eerst wegen.
A
vroeg
B
verzetten
C
van tevoren
D
meten

Slide 29 - Quiz

Abdi moet morgen naar het ziekenhuis. Hij wordt dan aan zijn been .......................
A
geopereerd
B
gebroken
C
verwacht
D
verloren

Slide 30 - Quiz

Ik ben mijn trui kwijt. Heb jij hem gezien? Hij is blauw en van het .......... Adidas.
A
hart
B
merk
C
melden
D
regel

Slide 31 - Quiz

Mara heeft gebeld. Wil jij haar .................
A
opnemen
B
terugbellen

Slide 32 - Quiz

Anja heeft een grote zaal .............. voor het feest.
A
geregeld
B
gemeld

Slide 33 - Quiz

Maak zelf een zin met de woorden

Slide 34 - Slide

Wat ga jij extra oefenen voor de toets?

Slide 35 - Open question