Préfixes et suffixes

1 / 22

Slide 1: Slide

FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Lesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Noem 5 préfixes of suffixes

Slide 3 - Open question

Préfix + tenir

Zetten, houden

Maintenir - vasthouden

Détenir - gevangenhouden

Soutenir - onderhouden, ondersteunen

Contenir - in zich houden, bevatten

! tenir is in het Engels 'tain' geworden. (maintain, detain, sustain, contain)

Slide 4 - Slide

onderhouden

toebe-horen aan

inhouden, tegen-houden

verkrijgen

obtenir

entretenir

retenir

appartenir

Slide 5 - Drag question

prendre + préfix

Slide 6 - Mind map

la naissance = de geboorte
renaissance = ...

Slide 7 - Open question

obéissant= gehoorzaam
désobéissant = ...

Slide 8 - Open question

responsable = verantwoord(elijk)
irresponsable = ...

Slide 9 - Open question

compréhensif = begripvol
incompréhensif = ...

Slide 10 - Open question

Suffixen

détester - détestable = haten - te haten

surprendre - surprenant = verrassen - verrassend

compréhension - compréhensif = begrip - begripvol

célébrer - célébration = vieren, de viering

Een suffix verandert het einde van het woord en dus ook vaak de grammaticale functie (een werkwoord wordt bijvoorbeeld een bijvoeglijk naamwoord).

Slide 11 - Slide

poursuivre = vervolgen, achtervolgen
le poursuivant = ...

Slide 12 - Open question

indifférent = onverschillig
l'indifférence = ...

Slide 13 - Open question

réussir = slagen
la réussite =

Slide 14 - Open question

courage = moed
décourager = ...

Slide 15 - Open question

léger = licht
la légereté = ...

Slide 16 - Open question

emballer = inpakken, verpakken
l'emballage = ...

Slide 17 - Open question

1 anti - anti-rouille
2 ex - ex-mari =

3 semi - semi-produit =

4 ultra - ultra-gauche =

5 sous - sous-titrer =

6 trans - transalpin =

7 il - illisible =

8 ir - irrégulier =

9 post - postériorité =

10 dys - dyscalculie =

11 co - co-propriétaire =

12 sub - subalterne =

13 pro - prospérité =

14 super/supra - superlatif =

15 hyper - hypersensible =

1 antiroest

Slide 18 - Slide

1 anti - anti-rouille

2 ex - ex-mari =

3 semi - semi-produit =

4 ultra - ultra-gauche =

5 sous - sous-titrer =

6 trans - transalpin =

7 il - illisible =

8 ir - irrégulier =

9 post - postériorité =

10 dys - dyscalculie =

11 co - co-propriétaire =

12 sub - subalterne =

13 pro - prospérité =

14 super/supra - superlatif =

15 hyper - hypersensible =

1 antiroest

2 voormalig

3 half

4 uiterst

5 onder

6 aan de andere kant

7 on

8 on

9 na

10 zwakte

11 mede

12 onder

13 voor

14 over
15 over

Slide 19 - Slide

1 able/ible - comparable

2 âtre - jaunâtre

3 tion - modération, punition

4 ique - héroïque, ironique

5 erie - rêverie

6 age - arrosage

7 ette - maisonnette

8 uble - soluble

9 ard - chauffard

10 eur/euse - employeur

11 té - propreté

12 iste - bouquiniste

a vergelijkbaar

b oplosbaar

c geelachtig

d boekverkoper - geeft een beroep aan

e heldhaftig, ironisch

f wegpiraat, geen mooie eigenschap

g dromerij

h huisje, verkleinwoord

i reinheid

j gematigdheid, bestraffing

k werkgever, geeft persoon aan die iets doet

l begieting

Slide 20 - Slide

Noteer de juiste combinatie

Slide 21 - Open question

create.kahoot.it

Slide 22 - Link