eenvoudige basisgrammatica les 4

eenvoudige basisgrammatica
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

eenvoudige basisgrammatica

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

letter
woord
zin
D
Het kind leest een boek.
de juf
het kind
R
De aap eet een appel.

Slide 4 - Drag question

Het alfabet

Slide 5 - Slide

Het alfabet (26 letters)
a - b - c - d - e - f - g - h - i - j - k - l - m - n - o - p - q - r - s - t - u - v - w - x - y - z

Slide 6 - Slide

Welke letter moet hier staan:
g - ... - i?
A
h
B
j
C
k
D
l

Slide 7 - Quiz

Welke letter moet hier staan:
... - r - s?
A
t
B
p
C
u
D
q

Slide 8 - Quiz

Wat is de 5e letter van het alfabet?
A
E
B
F
C
G
D
H

Slide 9 - Quiz

Wat is de 12e letter van het alfabet?
A
M
B
L
C
N
D
K

Slide 10 - Quiz

Woorden op alfabetische volgorde zetten
tafel - stoel - pen - appel




appel - pen - stoel - tafel

Slide 11 - Slide

a-b-c-d-e-f-g-h-i-j-k-l-m-n-o-p-q-r-s-t-u-v-w
pen
zomer
banaan
fles

Slide 12 - Drag question

a-b-c-d-e-f-g-h-i-j-k-l-m-n-o-p-q-r-s-t-u-v-w
wesp
vlieg
mug
insecten

Slide 13 - Drag question

Is de rij goed?
Aap - Chocolade - Druif
A
Goed
B
Niet goed

Slide 14 - Quiz

Is de rij goed?
Negen - Elf - Tien
A
Goed
B
Niet goed

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Hij
Zij
werkwoord
Karim
Karin
Achmed
Anja
Jenny
Tim
zitten
staan

Slide 19 - Drag question

wie - doet - wat/waar/hoe

Slide 20 - Slide

wie -doet - wat



De man eet een appel.

Slide 21 - Slide

wie -doet - waar



De man is thuis. 

Slide 22 - Slide

wie -doet - hoe



De man loopt met een jas. 

Slide 23 - Slide

Maak een goede zin.  wie /doet / wat, waar, hoe
loop
Ik
naar school.

Slide 24 - Drag question

Maak een goede zin.  wie /doet / wat, waar, hoe
gaat
Mijn zus
met de fiets.

Slide 25 - Drag question

Maak een goede zin.  wie /doet / wat, waar, hoe
een flesje cola.
Karim
drinkt

Slide 26 - Drag question

Maak een goede zin.  wie /doet / wat, waar, hoe
Mijn ouders
gaan
met de bus.

Slide 27 - Drag question

Slide 28 - Link

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

Slide 31 - Slide

de leerling
de cursist
de leraar
de docent

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide


A

Slide 35 - Quiz

Padden
stoelen
Beuken
nootjes
De eikels
De dennen
appel

Slide 36 - Drag question