M4 vocab check

Woorden test
Vandaag gaan we kijken hoe goed je de woorden van de afgelopen week (al) kent.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Woorden test
Vandaag gaan we kijken hoe goed je de woorden van de afgelopen week (al) kent.

Slide 1 - Slide

Meerkeuzevragen
Je moet het juiste antwoord selecteren uit 4 mogelijkheden.

Succes!

Slide 2 - Slide

Wat betekent "ancestor"?
A
Grootouders
B
Schoonouders
C
Voorouders
D
Pleegouders

Slide 3 - Quiz

Wat betekent "an only child"?
A
Een enig kind
B
Alleen een kind
C
Een eenzaam kind
D
Een slim kind

Slide 4 - Quiz

Wat betekent "acquaintance"?
A
Waterig
B
Krijgen
C
Toegang
D
Kennis

Slide 5 - Quiz

Wat betekent "to go steady"?
A
Verkering hebben
B
Met beide benen op de grond staan
C
Eigenwijs zijn
D
Naar bed gaan

Slide 6 - Quiz

Wat betekent "to break it off"
A
het onthouden
B
het leuk vinden
C
het uitmaken
D
het in tweeën breken

Slide 7 - Quiz

Wat betekent "liver"
A
levend
B
lever
C
kaviaar
D
olijfolie

Slide 8 - Quiz

Wat betekent "wrinkle"?
A
rimpel
B
wikkel
C
wrijven
D
inpakken

Slide 9 - Quiz

Wat betekent "general practitioner"?
A
algemene uitvoerder
B
huisarts
C
generaal in opleiding
D
advocaat

Slide 10 - Quiz

Wat betekent "headache"?
A
rijst met vlees
B
een kopbal
C
hoofdpijn
D
coach

Slide 11 - Quiz

Open vragen
Net kon je bij elke vraag het goede antwoord kiezen.
Nu moet je zelf de goede vertaling zien te typen. 

Slide 12 - Slide

Wat is "toothache"?

Slide 13 - Open question

Wat is "temptation"?

Slide 14 - Open question

Wat is "health"?

Slide 15 - Open question

Wat is "mother-in-law"?

Slide 16 - Open question

Wat is "aunt"

Slide 17 - Open question

Wat is "to divorce"?

Slide 18 - Open question

Wat is "lung"?

Slide 19 - Open question

Wat is "good-looking"?

Slide 20 - Open question

Inzichtvragen
Nu heb je de open vragen gehad. Als je de volgende vragen goed hebt, heb je echt al goed geleerd!

Slide 21 - Slide

Wat is het verschil tussen cousin en nephew/niece?

Slide 22 - Open question

Wat is het verschil tussen "divorce" en "to divorce"?

Slide 23 - Open question

Wat is het verschil tussen "sick" en "ill"?

Slide 24 - Open question

Wat is het verschil tussen "health" & "healthy"?

Slide 25 - Open question

Hoe goed ken je de woorden?

Slide 26 - Open question

Hoe kijk je tegen de eerstvolgende toets aan?

Slide 27 - Open question

Wat is het moeilijkste woord van de reader dat je al kent?

Slide 28 - Open question