Geld

Geld
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Geld

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Waarmee kun je betalen?

Slide 3 - Open question

Welke munten en bankbiljetten bestaan er in Nederland?

Slide 4 - Open question

Geldsoorten
Er zijn twee soorten geld:
  • chartaal geld
  • giraal geld

Slide 5 - Slide

Chartaal geld
Contant geld: munten en bankbiljetten.

Slide 6 - Slide

Giraal geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. Dus niet je geld op een spaarrekening.

Slide 7 - Slide

Chartaal geld
Giraal geld

Slide 8 - Drag question

Op mijn spaarrekening staat € 100.
Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide

Slide 9 - Quiz

Wat gebeurt er als je geld opneemt?
Als je geld opneemt bij een geldautomaat dan daalt de hoeveelheid giraal geld en stijgt de hoeveelheid chartaal geld.


Slide 10 - Slide

Yara pint €25 bij de geldautomaat.
Hiermee betaalt zij de boodschappen.
Welke bewering is juist?
A
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld stijgt.
B
De hoeveelheid chartaal geld blijft en giraal geld stijgt.
C
De hoeveelheid chartaal geld stijgt en giraal geld daalt.
D
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld blijft gelijk.

Slide 11 - Quiz

Als je contactloos betaalt, wat gebeurt er dan met jouw chartale en girale geld?
A
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt toe
B
chartaal: neemt toe giraal: neemt toe
C
chartaal: neemt af giraal: neemt toe
D
chartaal: blijft gelijk giraal: neemt af

Slide 12 - Quiz

Bankrekening

Creditsaldo:

Bij een positief saldo, heb je geld te goed, je staat in de "plus". 


Debetsaldo

Als je meer uitgeeft dan tot je op je rekening hebt staan, ontstaat er een tekort. Zo een negatief saldo noem je ook wel 'rood staan'.

Slide 13 - Slide

Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven
------------
Nieuw saldo

Slide 14 - Slide

Oud saldo €75. Oma maakt € 10 naar jou over. Je koopt broodjes (€ 5) en pennen (€ 3). Wat is het nieuwe saldo?

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Video

Geldfuncties
Geld heeft drie functies:
  1. Ruilmiddel: je ruilt goederen of diensten voor geld.
  2. Rekenmiddel: je geeft aan hoeveel iets waard is.
  3. Spaarmiddel: geld opzijleggen en niet uitgeven.

Slide 17 - Slide

Noem de drie geldfuncties.

Slide 18 - Open question

Het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) publiceert al jarenlang gegevens over zakgeld aan jongeren. Enrico vergelijkt zijn zakgeld met het gemiddelde zakgeld van zijn leeftijdsgenoten.
Van welke functie van geld is er sprake bij Enrico?
A
rekenmiddel
B
ruilmiddel
C
spaarmiddel

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Video

Directe & Indirecte ruil
Directe ruil:
Je ruilt een product tegen een ander product (zonder geld te gebruiken)
Indirecte ruil:
Je ruilt goederen of diensten met beulp van een ruilmiddel (geld)

Slide 21 - Slide

3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
  • Directe ruil:
  • Je ruilt een product tegen een ander product (zonder geld te gebruiken)
  • Indirecte ruil:
  • Je ruilt goederen of diensten met behulp van een ruilmiddel (geld)

Slide 22 - Slide

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 23 - Quiz

Noem de drie geldfuncties.

Slide 24 - Open question

Chartaal geld
Giraal geld

Slide 25 - Drag question

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Noem een ander voorbeeld dan genoemd in de video van primaire behoeften en secundaire behoeften.

Slide 31 - Open question

Wat vind jij belangrijk, waar geef jij het meeste geld aan uit? Geef ook aan of het een primaire of secundaire behoefte is.

Slide 32 - Open question

PRIMAIR
SECUNDAIR
Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Medicijnen
Vitaminepillen
Benzine
Smartphone
Televisie
Bed
Groente en fruit
Auto
Beroepsopleiding

Slide 33 - Drag question

Kun jij een ander voorbeeld geven van zelfvoorziening?

Slide 34 - Open question

Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking in Nederland. Het nationaal inkomen is € 725,4 miljard, het aantal inwoners is € 17,08 miljoen.

Slide 35 - Open question