Schrijf in de eerste tabel de vervoegingen van haben (tegenwoordige tijd) op. Vergeet de persoonlijke voornaamwoorden niet! In de tweede tabel schrijf je de vervoegingen van sein (tegenwoordige tijd).
Slide 4 - Slide
Beginopdracht
Slide 5 - Slide
Diese Woche:
Donnerstag (40 Min.)
Beginopdracht
Check Hausaufgaben
An die Arbeit:
Aufgabe 9
Lesen: Aufgabe 5
Hausaufgaben
Freitag (40 Min.)
Beginopdracht
Check Hausaufgaben
Lesen:
Aufgabe 5 + 6
Hausaufgaben
Dienstag (40 Min.)
Beginopdracht
Herhaling haben/sein
Grammatik C
An die Arbeit
Wörterliste B
Fast Fashion, Teil 2
Slide 6 - Slide
Herhaling haben/sein
Aufgabe 7
S. 16
Kies per zin of je een vorm van haben of sein moet opschrijven en schrijf de juiste vorm.