3M Grammar P2&P3

Today:
Summary of grammar P2/P3
Practice for test
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Today:
Summary of grammar P2/P3
Practice for test

Slide 1 - Slide

P2& P3
  • Past Simple vs Past Continuous
  •  Present Perfect
  • Future Tenses
  • Gerund

Slide 2 - Slide

Past Simple vs Past Continous

Slide 3 - Slide

Past Simple
  • WHEN: Gebruik de Past Simple wanneer je het hebt over een gebeurtenis op een bepaald moment in het verleden.
  • RULE REGULAR VERBS: base form of verb + -ed
  • Signaalwoorden: Last year, yesterday, an hour ago.

  • I knocked on your door at noon. 

Slide 4 - Slide

Past Continuous
WHEN: Gebruik de Past Continuous wanneer je het hebt over een gebeurtenis die in het verleden een tijdje aan de gang was, maar nu klaar is.
RULE: subject + was/were + base+-ing
EXAMPLE: I was eating lunch with a friend at noon.
Ik ben voor twaalf uur begonnen met lunchen en ging daar na twaalf uur mee verder.

Slide 5 - Slide

Past Simple vs Past Continuous
The Past Continuous describes situations that go on for some time – ‘skiing’ and ‘playing’
I was eating lunch with a friend at noon.

The Past Simple describes ‘actions’ that happen quickly – ‘broke’ and ‘rang’.
I knocked on your door at noon. 

Slide 6 - Slide

Past Simple & Past Continuous





Je gebruikt beide vormen in een zin wanneer er in het verleden iets gebeurt terwijl er iets anders plaats vindt.






Slide 7 - Slide

Present Perfect

Slide 8 - Slide

Present Perfect 

Slide 9 - Slide

Present Perfect
Iets is in het verleden gebeurd, maar je hebt er nu nog mee van doen.

Slide 10 - Slide

Present perfect
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I have played
You have played
He/she/it has played
We have played
They have played
You have played
I have not played
You have not played
He/she/it has not played
We have not played
They have not played
You have not played
Have I played?
Have you played?
Has he/she/it played?
Have we played?
Have they played?
Have you played?

Slide 11 - Slide

For or since
You use for : for a longer period of time
You use since: specific dates or years 

Slide 12 - Slide

Future tenses
Er zijn vier verschillende manieren om de toekomst aan te geven in het Engels:

1. Present continuous
2. To be going to
3. Shall/Will
4. Present simple

Slide 13 - Slide

1: Present Continuous
Gebruik: om te praten over afspraken in de nabije toekomst waarvan de tijd/plaats al vaststaat.



He is leaving for New Zealand tomorrow.
I'm meeting Susan at the train station.

Vorm: to be + ww-ng

Slide 14 - Slide

2: To be going to
Gebruik:
- als iemand iets in de toekomst (niet) van plan is
- een voorspelling doen waarvoor je bewijs hebt.

Vorm: vorm van to be + going to + hele werkwoord
Vormen van to be: am/is/are



Slide 15 - Slide

2: examples (to be going to)
Examples:



Look! He is going to fall off his bike!
Look at those dark clouds. It is going to rain.
I am not going to hike tomorrow. I am too tired to hike.

Slide 16 - Slide

3: Shall / will
Gebruik:
- om iets aan te bieden
- bij beloftes
- bij aankondigingen
- bij besluiten
- voorspellingen doen waarvoor je geen bewijs hebt.

Slide 17 - Slide

3: shall/ will
Vorm:

Bij vragen waar je I en We gebruikt, moet je shall gebruiken.
Shall we go by taxi?
In alle andere vragen gebruik je will
Will they buy a new house?


Slide 18 - Slide

3: Shall/ will
In een bevestigende of ontkennende zin gebruik je alleen will.

Daarna volgt het hele werkwoord.
I will come to your party. I promise.

In ontkenningen voeg je not toe aan will.
will + not = won't
He won't come to school as he is ill.





Slide 19 - Slide

4: Present Simple
Gebruik: als er sprake is van een vast schema, zoals aankomst- en vertrektijden, openings- en sluitingstijden, begin- en eindtijden.


Vorm:
1. hele werkwoord bij I, you, we, you, they
2. ww + s bij he, she, it.

Slide 20 - Slide

4:Examples Present Simple
The train leaves at 4 pm from platform 5A.
Our school closes at 5 pm every day.
The show starts in ten minutes.
When does the match begin?

Slide 21 - Slide

Gerund

Slide 22 - Slide

Gerund
Je gebruikt de '-ing vorm' als een soort zelfstandig naamwoord:

 1. Als het onderwerp van de zin. --> Example: Biking in the mall is forbidden. 

2. Na voorzetsels. (kastwoorden) --> Example: She's fond of cycling.

3. Na werkwoorden die zeggen hoe je iets vindt. (like, love, hate, enjoy, etc.) --> Example: I love going to the movies. 

Slide 23 - Slide

Je gebruikt de '-ing vorm' ook als een soort zelfstandig naamwoord
1. Na werkwoorden die 'begin', 'einde', of 'doorgaan' aangeven. (start, begin, finish, go on, etc.) --> Example: Everybody had finished writing

2. Na een aantal andere werkwoorden. (delay, postpone, put off, imagine, consider, avoid, etc) --> Example: I put off learning vocabulary for a whole week.

3. Na een aantal uitdrukkingen. (it's no good, it's no use, it's worth, can't help, to be busy, etc) --> Example: She can't help singing all day long. 

Slide 24 - Slide

Uitzondering
Na onderstaande werkwoorden kan je ook het hele werkwoord met 'to' gebruiken.

Start, Begin, Continue, Like, Love, Hate, Prefer


Bijvoorbeeld: I hate getting up early / I hate to get up early. (de betekenis is hetzelfde)

Slide 25 - Slide

Practice
Exercises in digital book: P2/P3
Grammar app: access via digital book
Leerblad: P2 & P 3

Slide 26 - Slide