HV2 - MODAL VERBS

Lesson Goals 
- I know what modal verbs are and how I should use them.  
- I know what I still need to work on for the test on December the 2nd. 

1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lesson Goals 
- I know what modal verbs are and how I should use them.  
- I know what I still need to work on for the test on December the 2nd. 

Slide 1 - Slide

First things first,
what is a modal in Dutch?
A
Koppelwerkwoord
B
Hoofdwerkwoord / Zelfstandig werkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 2 - Quiz

Modals
Modal = Hulpwerkwoord

Helpt het belangrijkste werkwoord in de zin om de boodschap over te brengen, het is een aanvulling op het hoofdwerkwoord.

You have to send that letter. = Jij moet die brief versturen.
She must go to work. = Zij moet naar haar werk gaan.

Slide 3 - Slide

Must

Must gebruik je wanneer de spreker zelf vindt dat iets gedaan moet worden, naar hun eigen mening. 

Ook gebruik je must wanneer je iemand iets sterk wilt aanraden, maar het geen verplichting is.

Slide 4 - Slide

Have to & should
Have to wordt gebruikt om aan te geven dat iemand iets moet doen. Het is dan verplicht.

Should wordt gebruikt om iemand advies te geven wanneer het niet verplicht is. Je zegt dan dus dat het goed/verstandig is om iets op een bepaalde manier te doen.

Slide 5 - Slide

Wat is de modal (hulpwerkwoord) in deze zin:
She could not leave him alone.

Slide 6 - Open question

If you like it then you ... ... put a ring on it.
A
must have
B
should have
C
mustn't have
D
shouldn't have

Slide 7 - Quiz

What does the modal verb say?

I could do my homework tomorrow, but today is better I think.
A
verplichting
B
mogelijkheid
C
kans
D
toestemming

Slide 8 - Quiz

You didn't do well on your last test
and you want to do better. What do
you tell yourself? Use a modal verb!

Slide 9 - Mind map

I understand modal verbs and what they are used for
😒🙁😐🙂😃

Slide 10 - Poll

Write the English translation.
  1. stelling
  2. in tegenstelling tot
  3. zeker
  4. zoogdier
  5. wezen
Write 3 English sentences using the the following words:

  1. knuffelen
  2. allergisch zijn voor
  3. muizen aan het vangen
timer
5:00

Slide 11 - Slide