H3 lezen - verbanden en signaalwoorden

KWT lezen

Verbanden en signaalwoorden
ga naar lessonup.app


1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

KWT lezen

Verbanden en signaalwoorden
ga naar lessonup.app


Slide 1 - Slide

Lesdoel


Doel
Tekstverbanden opsomming en tegenstelling in een tekst kunt herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Slide 2 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 3 - Slide

Signaalwoorden
Aan een signaalwoord zie je met welk tekstverband je te maken hebt.

In dit hoofdstuk:
- Tegenstelling
- Opsomming

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

VOORBEELD OPSOMMING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • ten eerste, ten tweede, ten slotte
  • om te beginnen
  • ook (nog)
  • verder
  • en
  • dubbele punt (:)
  • liggende streepje (-)
  • getallen (1, 2, 3)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

 VOORBEELD TEGENSTELLING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • tegenover
  • maar
  • hoewel
  • echter
  • toch
  • aan de ene kant ... aan de andere kant



Slide 8 - Slide

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

We gaan op vakantie naar België, Frankrijk en Spanje.

Slide 9 - Open question

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

Ik houd niet van spruitjes, maar ik eet ze toch op.

Slide 10 - Open question

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

Ik lust wel appeltaart. Echter, er moeten geen rozijnen in zitten.

Slide 11 - Open question

Welk tekstverband zit er in de volgende zin. Kies opsomming of tegenstelling:

Voor een appeltaart heb je nodig: bloem, boter, suiker en appels

Slide 12 - Open question

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
A
en
B
ook
C
daarna

Slide 13 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
A
en
B
ook
C
daarna
D
tevens

Slide 14 - Quiz

Welk signaalwoord zie je in de tekst?
A
mensen
B
in
C
Zij
D
Daarbij

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord zie je in de tekst?
A
Volgens
B
Mogelijk
C
Doordat
D
Lyme

Slide 16 - Quiz

Welke signaalwoorden zie je in de tekst?
A
en / ook
B
deed onderzoek
C
Peuters en kleuters
D
waterpokken en luieruitslag

Slide 17 - Quiz

Welk signaalwoord zie je in de tekst?
A
Hoewel
B
totaal
C
worden
D
voorgeschreven

Slide 18 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een tegenstellendverband?
A
maar, tegenover
B
daarentegen, toch
C
echter, hoewel
D
ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

Slide 19 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 20 - Quiz

Aan de slag

Slide 21 - Slide