Hoofdstuk 3 Verdienen en uitgeven

Hoofdstuk 3
De structuur van de economie


1 / 33
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 33 slides, with text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 3
De structuur van de economie


Slide 1 - Slide

Opgave 2.9
BBP uitrekenen door toegevoegde waarde uitrekenen bedrijven + toegevoegde waarde overheid

Let op: als je het goed doet kom je op
774 miljard uit 
timer
4:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Opgave 3.9
BBP uitrekenen door inkomens op te tellen

Let op: als je het goed doet kom je op
774 miljard uit 
timer
4:00

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Opgave 2.10
BBP uitrekenen door bestedingen op te tellen
(C + I + O + E - M)
Let op: als je het goed doet kom je op
774 miljard uit 
timer
4:00

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Groeifactoren
Hoogte bbp wordt bepaald door:
op de lange termijn door:
  • Productiecapaciteit (aanbodkant/structurele kant)
 op de korte termijn door:     
  • Bestedingen (vraagkant/conjuncturele kant)Bezettingsgraad: hoeveel er van de maximale productiecapaciteit gebruikt wordt.

Slide 8 - Slide

In welke jaren is er sprake van economische groei?

Slide 9 - Slide

Maken
Opgave 3.1
timer
2:00

Slide 10 - Slide

Productiecapaciteit (structuur)
De grootte van de productiecapaciteit (structuur)
wordt bepaald door de kwantiteit (omvang)
en de kwaliteit van de productiefactoren (KANO):
  1. Kapitaal
  2. Arbeid
  3. Natuur
  4. Ondernemerschap



Slide 11 - Slide

Arbeid
Kwaliteit beroepsbevolking --> arbeidsproductiviteit. 
  • Scholing/investeren in menselijk kapitaal. 
  • Efficiëntie van de organisatie (arbeidsdeling en specialisatie)
  • Mechanisering en automatisering.
  • maatschappelijke factoren/Arbeidsmentaliteit

Slide 12 - Slide

Arbeidsproductiviteit en loonkosten per product
Arbeidsproductiviteit: gemiddelde productie per werknemer per tijdseenheid. 

Stijging arbeidsproductiviteit --> meer productie per werknemer --> loonkosten verspreiden over meer producten --> lagere loonkosten per product --> lagere verkoopprijs --> betere concurrentiepositie.  (Nederland verkoopt meer)

Slide 13 - Slide

Maken
Opdracht 3.2
timer
6:00

Slide 14 - Slide

3.2
A. 450 fietsen/ 30 mensen = 15 fietsen per werknemer
Loonkosten per werknemer = € 108.000/ 30 = € 3.600
B. € 3.600/ 15 fietsen = € 240
C. € 240/ € 400 X 100 % = 60 %
D. 450 X 1,08 = 486 fietsen
E. € 108.000 X 1,05 = € 113.400
€ 113.400/ 486 fietsen = € 233,33

Slide 15 - Slide

Loonkosten per product
Jan verdient € 20 per uur
Hij produceert 20 producten per uur

Loonkosten per product:
€ 20/ 20 = € 1
Loon werknemer/ arbeidsproductiviteit

Slide 16 - Slide

Stijging loon en apt
Zijn loon stijgt met 25 % 
De arbeidsproductiviteit stijgt met 50 %
Loon wordt € 20 X 1,25 = € 25
APT wordt 20 X 1,5 = 30
Loonkosten per uur:
€ 25/ 30 = € 0,83 
(0,83 - 1)/ 1 X 100 % = 17 % daling loonkosten per product

Slide 17 - Slide

Met indexcijfers
Indexcijfer loonkosten per product =
indexcijfer loonkosten per werknemer 
indexcijfer arbeidsproductiviteit             X 100

125/ 150 X 100 = 83
Dus veranderd  met 83 - 100 = - 17 %

Slide 18 - Slide

Indexcijfer loonkosten
Indexcijfer loonkosten per product =
indexcijfer loonkosten per werknemer            X 100 
indexcijfer arbeidsproductiviteit 

Stel de loonkosten per werknemer stijgen met 9% en de arbeidsproductiviteit met 5%. Dan is het indexcijfer van de loonkosten per product --> 109 : 105 x 100 = 103,8 --> loonkosten per product stijgen met 3,8 %

Slide 19 - Slide

Maken
Opdracht 3.3
timer
6:00

Slide 20 - Slide

Arbeid
kwantiteit beroepsbevolking --> hoeveel mensen willen en kunnen werken
  • omvang bevolking (geboortes, migratie)
  • samenstelling bevolking (vergrijzing)
  • wetgeving (leerplichtleeftijd, pensioenleeftijd)

Slide 21 - Slide

De productiefactor Kapitaal
De omvang (kwantiteit) van de productiefactor Kapitaal wordt bepaald door:
  1. het producentenvertrouwen
  2. de winsten van bedrijven
  3. de rente (in Nederland door de ECB)
  4. de besparingen van gezinnen
  5. de invloed van de overheid met subsidies en heffingen
       (arbeids-, kapitaal- of milieubesparend)

De innovatie (kwaliteit) van de productiefactor Kapitaal wordt bepaald door de besteding ervan die leidt tot een verhoging van de arbeidsproductiviteit.

Slide 22 - Slide

De productiefactor Natuur
De omvang (kwantiteit) en kwaliteit van de productiefactor Natuur is moeilijker te beïnvloeden dan de andere productiefactoren, maar denk aan:
  
  1. ontginning van nieuwe bronnen
  2. inpoldering
  3. irrigatie

Slide 23 - Slide

 De productiefactor Ondernemerschap
De omvang (kwantiteit) en de kwaliteit van de productiefactor Ondernemerschap kun je beschouwen als een eigenschap van de productiefactor Arbeid, denk hierbij aan:

  1. zorgen voor een efficiënte organisatie
  2. maken van goede investeringskeuzes
  3. vergroten van de productiecapaciteit o.b.v.                                                                                                    de productiefactor waar een tekort aan is
  4. de overheid kan ondernemerschap stimuleren
        door subsidies (zoals starters-, zelfstandigen-,
        MKB- en investeringsaftrek)

Slide 24 - Slide

Inkomensongelijkheid in Nederland

Slide 25 - Slide

LORENZCURVE 

Slide 26 - Slide

Ongelijkheid heeft voordelen
  • Ongelijkheid geeft een prikkel om extra in te spannen. 
  • Zorgt voor initiatieven van mensen/onderzoek/ontwikkeling/scholing --> verbetering productiviteit.  

Slide 27 - Slide

Ongelijkheid heeft nadelen
Minder economische groei door onder consumptie.
  • lage inkomens relatief grote tijdvoorkeur --> nu uitgeven. 
  • hoge inkomens relatief lage tijdsvoorkeur --> nu sparen/investeren
Door ongelijkheid gaat steeds meer naar de hoge inkomens waardoor er steeds minder wordt geconsumeerd en geproduceerd
Minder investeringen in menselijk kapitaal (geen opleidingenbudget)
Meer schulden
Minder vertrouwen en minder cohesie
Meer sociale gezondheidsproblemen. 

Slide 28 - Slide

Aan de slag
Maken herhalingsopgave 3.1

Slide 29 - Slide

Gezamenlijk maken
3.28

Slide 30 - Slide

Maken in de les
3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.12

Slide 31 - Slide

Lesdoelen behaald?

Slide 32 - Slide

Noem de productiefactoren en hun beloning
1.
2.
3.
4.

Slide 33 - Slide