2.Wat voor ervaring hebben jullie met vrijwilligerswerk (denk bijvoorbeeld aan taalmaatjes)?
3.Zijn er cursisten hier die vrijwilligerswerk doen of hebben gedaan? Zo ja, wat voor soort vrijwilligerswerk? Hoe vaak? Hoe hebben jullie dat vrijwilligerswerk gevonden?
Slide 2 - Slide
We gaan de tekst blz. 96 lezen en dan gaan jullie de vragen bij opdracht 2 beantwoorden
Ben je klaar?Dan gaan we jullie antwoorden bespreken
Maak nu opdracht 3
Maak nu opdracht 4, 5 en 6.
Grammatica : vragen werkwoorden met vaste preposities & deze/die/dit/dat
Slide 3 - Slide
werkwoorden met preposities - vragen stellen
wachten op /denken aan /praten over
WAAR + PREPOSITIE (GEEN PERSONEN)
waarop wacht je? / waar wacht je op?
ik wacht op de bus
waaraan denk je? waar denk je aan?
ik denk aan mijn vakantie
waarover praten jullie ? / waar praten jullie over ?
We praten over het weer
Slide 4 - Slide
werkwoorden met preposities - vragen stellen
wachten op /denken aan /praten over
PREPOSITIE + WIE (PERSONEN)
op wie wacht je? waarop wacht je?waar wacht je op?
ik wacht op mijn vriend ik wacht op de bus
aan wie denk je? waaraan denk je? waar denk je aan?
ik denk aan mijn ouders waarmee
over wie praten jullie ?
We praten over onze familieleden
Slide 5 - Slide
www.nt2.nl
Slide 6 - Link
wordwall.net
Slide 7 - Link
wordwall.net
Slide 8 - Link
wordwall.net
Slide 9 - Link
wachten op
denken aan = aan wie denk je? waaraan denk je?
gek zijn op : op wie ben je gek? waarop ben je gek ?
houden van : van wie houd je? waarvan houd je?
praten over : over wie praat je?waarover praat je?
luisteren naar : naar wie luister je?> waarnaar luister je?
ik wacht op mijn vriend-op wie wacht je?
ik wacht op de bus -waarop wacht je? waar wacht je op?
Slide 10 - Slide
Personen (wachten op) - vraag :prepositie +wie
op wie wacht je?
ik wacht op mijn vriend
ik wacht op hem
Dingen : vraag : waar + prepositie
waarop wacht je? / waar wacht je op?
ik wacht op de bus
ik wacht erop / ik wacht er een uur op
Slide 11 - Slide
Maak nu opdracht 7 , 8 en 9
Huiswerk : maak de opdrachten thema 6 taak 2 & 3(1 t/m 6) op de computer & de grammaticaopdrachten 7.1 (deze/die/dit/dat)