Quiz Nederlands

Quiz Nederlands
Lynde, Melvin, Mirthe en Liv
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Quiz Nederlands
Lynde, Melvin, Mirthe en Liv

Slide 1 - Slide

Mening
Feit
Mark Rutte is minister-president van Nederland
Sporten is gezond.
Dat is een heel mooi shirt.
Cola is het lekkerste drinken wat er is.

Slide 2 - Drag question

Informatie die door anderen is opgeschreven of verteld noem je een bron.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Is het doel van grondig lezen dat je wilt snappen wat je leest en dat je wilt onthouden wat er in de tekst staat?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Wat is het voorbeeld van een bijzaak?
A
Extra uitleg
B
Het onderwerp
C
De titel
D
Het jaartal

Slide 5 - Quiz

Wat is GEEN leesmanier?
A
Ontspannend lezen
B
Kritisch lezen
C
Zoekend lezen
D
Vragend lezen

Slide 6 - Quiz

Wat staat er in de leesmotor?

Slide 7 - Mind map

De leesstrategie voor het lezen is vragen stellen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Hoeveel stappen staan er in het stappenplan voor moeilijke woorden?
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 9 - Quiz

Hoe bepaal je de hoofdgedachte?
A
De tekst zoekend lezen.
B
De tekst scannend lezen.
C
De tekst grondig lezen.
D
De tekst kritisch lezen.

Slide 10 - Quiz

Welke vaardigheid hoort NIET bij de 10 belangrijke vaardigheden?
A
Online tekens en afkortingen kunnen herkennen + gebruiken
B
Tekst overschrijven zodat je alle woorden kent.
C
Doelgericht lezen: alleen lezen wat jij nodig hebt.
D
Online informatie ordenen en opslaan.

Slide 11 - Quiz

In welke zin staat het signaalwoord in hoofdletters?
A
Je hebt een speciaal snoertje nodig OM een iPhone op TE laden.
B
Het web ziet er aan de buitenkant uit ALS een normaal spinnenweb.
C
Mijn fietslicht is kapot, IK kreeg een boete.
D
De aarde IS een ijsplaneet GEWEEST.

Slide 12 - Quiz

Wat is geen tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Commanderen
D
Amuseren

Slide 13 - Quiz

De binnenkant van een tekst is het tekstgeraamte.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Wat is GEEN vraag voor tekstbegrip?
A
Wat is het onderwerp van de tekst?
B
Hoeveel signaalwoorden staan er in de tekst?
C
Wanneer is deze tekst geschreven?
D
Is deze tekst betrouwbaar?

Slide 15 - Quiz

‘Bart is verkoper bij de Praxis, hij werkt daar 5 dagen per week.’
Hoeveel verwijswoorden zitten er in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quiz

Wat doe je NIET voordat je gaat lezen?
A
Het leesdoel bepalen
B
De tekst helemaal lezen
C
Voorkennis opschrijven
D
Het tekstniveau voorspellen

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide