- je kunt alle werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen.
- je weet hoe je iets zegt in de verleden tijd
- je kunt vertellen wat voor weer het is.
- je kent de namen van een aantal sporten en hobby's
- je kunt vertellen wat je in je vrije tijd doet.
- je kunt afspreken om iets te gaan doen.
- je weet meer over de stad Cádiz