13. HABLAR 1

¡Hola!
1 / 38
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

¡Hola!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

¿Qué tal?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

¿Cuántos años tienes?

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

¿Tienes hermanos?

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

¿Cuál es tu número de teléfono?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

¿Cuándo es tu cumpleaños?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

¿...........................?

Tengo 15 años

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

¿Qué hora es?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

¿...........................?

Vivo en Helmond.


Slide 9 - Slide

This item has no instructions

¿...........................?

Me llamo Laura


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden schema
Deze dien je uit je hoofd te leren, begin hier dus op tijd mee. Stap voor stap.
- AR
-  ER
- IR
ik
yo
O
O
O
jij
AS
ES
ES
hij/ zij/ uw
él / ella/ usted
A
E
E
wij
nosotros
AMOS
EMOS
IMOS
jullie
vosotros
ÁIS
ÉIS
ÍS
zij/ u (meervoud)
ellos / ellas/ ustedes
AN
EN
EN

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Juego de la oca 
1. Dobbel met de kleine dobbelsteen en ga vooruit. 
2. Vervoeg het werkwoord naar het onderwerp wat je gedobbeld hebt:

De plaatjes
De dobbelstenen (los dados): Je mag nog een keer gooien! 
Een of meerdere ganzen (las ocas): Je vervoegt het werkwoord estar EN tener
De brug(5) (el puente): Ga door naar het bord (12), je beurt is voorbij.
Het bord (12) (el puente): Ga terug naar de brug (5), je beurt is voorbij. 
De put(18) (el pozo): Helaas, je moet helemaal terug naar start... 
De gevangenis (29) (la cárcel): Helaas, je moet een beurt overslaan.
                                                 Para ganar hay que sacar el número exacto.
ganzenbord

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Hablar en español
¿Quién comienza?           Wie begint?  
¿A quién le toca?              Wie is er aan de beurt? 
¿Me toca a mí?                   Ben ik aan de beurt?
Es tu turno.                          Het is jouw beurt.
Tira el dado.                        Gooi de dobbelsteen. 
(no) es correcto.                Dat klopt (niet).
¡Yo he ganado!                    Ik heb gewonnen!








yo / él / (naam)
sí / no
¡Vale! (oké)
Enhorabuena
(gefeliciteerd)

Slide 13 - Slide

casilla
Het onderwerp

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

¡A trabajar!
3.5
A. Vul de juiste vorm van het werkwoord tener in. 
1. ¿Cuántos años tienes tú?
2. Yo tengo 14 años.
3. Mi amigo tiene una casa muy grande.
4. ¿Pepe y tú tenéis un jardín?
5. No, nosotros tenemos un balcón.
6. El señor Perez tiene 46 años.
Leerdoel: Ik kan het onregelmatige werkwoord tener vervoegen

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Libro del alumno, página 35
Las respuestas: 1E, 2D, 3B, 4C, 5A

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Libro del alumno, página 35

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Libro del alumno, página 35

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Libro de ejercicios,
página once

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Libro de ejercicios,
página once
o
as
amos
áis
an
habla
trabaja
preparo
viajo
compras
estudias
escuchamos
canta
baila
pasean
hablan

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

¡A trabajar!
3.5
A. Vul de juiste vorm van het werkwoord tener in. 
1. ¿Cuántos años ___________________tú?
2. Yo ____________________ 14 años.
3. Mi amigo _____________________ una casa muy grande.
4. ¿Pepe y tú ______________________ un jardín?
5. No, nosotros _______________________ un balcón.
6. El señor Perez _______________________ 46 años.
Leerdoel: Ik kan het onregelmatige werkwoord tener vervoegen

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

¡A trabajar!
3.5
A. Vul de juiste vorm van het werkwoord tener in. 
1. ¿Cuántos años tienes tú?
2. Yo tengo 14 años.
3. Mi amigo tiene una casa muy grande.
4. ¿Pepe y tú tenéis un jardín?
5. No, nosotros tenemos un balcón.
6. El señor Perez tiene 46 años.
Leerdoel: Ik kan het onregelmatige werkwoord tener vervoegen

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Oefenen met leesvaardigheid
In de toetsweek start je een proefwerk altijd met een leestekst.
Je kan je daarop voorbereiden door de woordjes goed te leren. 

Tip: het is helemaal niet erg als je niet alle woorden uit de tekst kent. Zorg dat je antwoord kan geven op de vragen!

Oefenen maarrrrrr

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Op de volgende pagina vind je de vragen die bij de tekst horen.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Beantwoord de vragen in het Nederlands

1. Wat is de nationaliteit van Julia? 
2. Hoe oud is Julia? 
3. Julia is arts. Waar of niet waar?
4. Welke talen leert Julia? 
5. Waar komt haar vriendin Anouk vandaan?

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Controla las respuestas
Nakijken


1. Wat is de nationaliteit van Julia? Spaans
2. Hoe oud is Julia? 20 / twintig 
3. Julia is arts. Waar of niet waar? Niet waar (ze studeert)
4. Welke talen leert Julia? Nederlands en Italiaans 
5. Waar komt haar vriendin Anouk vandaan? Uit Nederland 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

De tekst in het Nederlands!

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel:
Ik kan de werkwoorden op AR vervoegen.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Sleep de Spaanse vertaling naar het bijpassende Nederlandse persoonlijke vnw.
ik
jij
hij
zij
u
wij
jullie
zij (mv)
u (mv)
vosotros
él
ustedes
yo
ellos
nosotros
ella
usted

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

Welke uitgang hoort bij welk persoonlijk voornaamwoord?
nosotros
yo
él, ella, ud.
vosotros
ellos, ellas, uds.
áis
o
amos
as
an
a

Slide 31 - Drag question

This item has no instructions

Werkwoorden op -AR
  1. Maria _____ (caminar) en el parque. 
  2. Tú ______ (hablar) muy rápido. 
  3. Rocío y yo _______ (cocinar) paella. 
  4. Carmen y tú _______ (estudiar) español. 
  5. Yo ________ (nadar) en la piscina. 
  6. Ellos _________ (bailar) en la discoteca. 
  7. Juan y Carlos __________ (comprar) un coche. 
  8. Usted _________ (escuchar) música. 
Schrijf de antwoorden in je schrift!
maak deze opdracht in je schrift

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Las respuestas 
(de antwoorden)
  1. Maria camina en el parque. 
  2. hablas muy rápido. 
  3. Rocío y yo cocinamos paella. 
  4. Carmen y tú estudiáis español
  5. Yo nado en la piscina. 
  6. Ellos bailan en la discoteca. 
  7. Juan y Carlos compran un coche. 
  8. Usted escucha música. 
Schrijf de antwoorden in je schrift!

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel:
Ik kan het onregelmatige werkwoord 'ser' vervoegen.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Het werkwoord SER
tip
Je kan dit werkwoord weer oefenen via het programma Verbuga. 

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Het werkwoord SER

  1. Pablo ________ (ser) un chico.
  2. Yo ________ (ser) holandés. 
  3. Paco y Lola _________ (ser) amigos. 
  4. Vosotros _________ (ser) muy amables. 
  5. Tú ____________ (ser) de Italia. 
  6. Marta y yo __________ (ser) familia.  
Schrijf de antwoorden in je schrift!
maak deze opdracht in je schrift

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Las respuestas
(de antwoorden)

  1. Pablo es un chico.
  2. Yo soy holandés.
  3. Paco y Lola son amigos. 
  4. Vosotros sois muy amables. 
  5. eres de Italia. 
  6. Marta y yo somos familia.  
Schrijf de antwoorden in je schrift!

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

VUL IN:
- bailar
- caminar
- cantar
- estudiar
- hablar
- trabajar
- ser (onregelmatig!)
KIES:
PRESENTE
¡A PRACTICAR!

Slide 38 - Slide

This item has no instructions