Week 16 Ne 3B/K H4 Lezen: verbanden en signaalwoorden
Verbanden en signaalwoorden
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3
This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Verbanden en signaalwoorden
Slide 1 - Slide
Verbanden en signaalwoorden
Slide 2 - Slide
DOEL
- je kunt met behulp van signaalwoordenopsommingen, tegenstellingen,voorbeelden,tijdsvolgordes (chronologie) en een oorzaak-gevolg in een tekst herkennen en begrijpen.
tekstverbanden en signaalwoorden
Slide 3 - Slide
verband uitleg signaalwoorden
Opsomming
(opsommend verband)
Je noemt verschillende dingen achter elkaar.
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, en, niet alleen ... maar ook, zowel ... als, ten eerste, ten tweede, vervolgens, ten slotte
Hardlopen heeft veel voordelen. Ten eerste is het een goedkope sport. Ten tweede is het goed voor je gezondheid.
tegenstelling
(tegenstellend verband)
Na een uitspraak beweer je meteen het tegengestelde.
maar, daarentegen, echter, integendeel, aan de ene kant ... aan de andere kant, daar staat tegenover, terwijl, toch
Deze telefoon heeft een groter scherm, maar de foto’s zijn minder goed.
Slide 4 - Slide
verband
voorbeelden van signaalwoorden
opsomming of volgorde
eerst, ten eerste – ten tweede – ten slotte, om te beginnen, ook, en, daarna, tevens, vervolgens, bovendien
tegenstelling
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is
voorbeeld
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, onder andere
Deze verbanden en signaalwoorden ken je al:
Slide 5 - Slide
Veel voorkomende verbanden en signaalwoorden
Slide 6 - Slide
Verbanden en signaalwoorden
Voorwaarde
Als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij
Reden
want, omdat, namelijk, immers
Conclusie
Dus, concluderend, dat betekent, kortomg
Vergelijking
net zoals, even .. als, in vergelijking met
Doel-middel
Waarmee, zodat, om .. te , met behulp van
Slide 7 - Slide
TEKSTVERBANDEN
Zorgen ervoor dat
woorden, zinnen en alinea's
met elkaar samenhangen.
Slide 8 - Slide
SIGNAALWOORDEN
Aan een
signaalwoord
zie je met
welk tekstverband
je te maken hebt.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Slide 11 - Video
Slide 12 - Slide
VOORBEELD OPSOMMING
herken je aan signaalwoorden zoals:
ten eerste, ten tweede, ten slotte
om te beginnen
ook (nog)
verder
en
dubbele punt (:)
liggende streepje (-)
getallen (1, 2, 3)
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
VOORBEELD TEGENSTELLING
herken je aan signaalwoorden zoals:
tegenover
maar
hoewel
echter
toch
aan de ene kant ... aan de andere kant
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
VOORBEELD TOELICHTING
herken je aan signaalwoorden zoals:
bijvoorbeeld
zo
zoals
denk aan
neem nou
onder andere
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Welk tekstverband herken je? Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
oorzaak-gevolg
Slide 24 - Quiz
Welke drie signaalwoorden voor tijdsvolgorde zie je in de zin:
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
Slide 25 - Open question
Welk tekstverband herken je?
Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
oorzaak-gevolg
Slide 26 - Quiz
Welk signaalwoord voor oorzaak-gevolg herken je in de zin:
Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
Slide 27 - Open question
Wat is de oorzaak in de zin:
Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
Slide 28 - Open question
Wat is het gevolg in de zin:
Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
Slide 29 - Open question
Lees (en beluister) de tekst.
Slide 30 - Slide
Wat is het onderwerp van de tekst?
Slide 31 - Open question
Wat voor soort tekst is dit?
Slide 32 - Open question
In de laatste zin van alinea 1 staat een opsomming. Noteer die opsomming.
Slide 33 - Open question
In de eerste zin van alinea 2 staat een oorzaak / gevolg. Noteer de oorzaak en het gevolg.
Slide 34 - Open question
Noteer een signaalwoord van tijdsvolgorde uit alinea 2.
Slide 35 - Open question
Waarvoor wilde de school haar leerlingen behoeden volgens alinea 3?
Slide 36 - Open question
Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?
Slide 37 - Open question
Waarom heeft de school nu wel aangifte gedaan?
Slide 38 - Open question
Wat is het verband tussen alinea 5 en 6?
Slide 39 - Open question
Noteer een signaalwoord voor tijdsvolgorde uit alinea 6
Slide 40 - Open question
Wat vindt de ouder uit alinea 6 ervan dat de school niet direct aangifte deed?