VOORBEREIDING TOETS KAPITEL 8
1 / 33
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
ich
du
er
wir
ihr
sie
sie
es
Sie
wij
jij
zij
jullie
het
hij
zij
ik
u
Slide 3 - Drag question
Onregelmatige werkwoorden: haben + sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
haben
hast
haben
habt
hat
Slide 4 - Drag question
Onregelmatige werkwoorden: haben + sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
seid
sind
sind
Slide 5 - Drag question
Ergänze die Sätze mit haben oder sein .
1. Klaus und Irina ................. Freunde.
1. Klaus und Irina ................. Freunde.
Slide 6 - Open question
Ergänze die Sätze mit haben oder sein
2. Ich ............... zehn Jahre alt.
2. Ich ............... zehn Jahre alt.
Slide 7 - Open question
Haben oder sein?
3. Omar ...............einen Bruder.
3. Omar ...............einen Bruder.
Slide 8 - Open question
Haben oder sein?
Meine Mama ...................aus Berlin.
Meine Mama ...................aus Berlin.
Slide 9 - Open question
Haben oder sein?
5. Wir ................kein groβes Haus.
5. Wir ................kein groβes Haus.
Slide 10 - Open question
Haben oder sein?
6. Meine Schwester ....................Schülerin (leerling).
6. Meine Schwester ....................Schülerin (leerling).
Slide 11 - Open question
Haben oder sein? Vul in.
7. Diese Blumen (bloemen) .....................sehr schön.
7. Diese Blumen (bloemen) .....................sehr schön.
Slide 12 - Open question
Haben oder sein?
8. ..................du ein Fahrrad (fiets)?
8. ..................du ein Fahrrad (fiets)?
Slide 13 - Open question
Haben oder sein?
9. ....................Sie Anton Bauer (Bent u...)?
9. ....................Sie Anton Bauer (Bent u...)?
Slide 14 - Open question
Haben oder sein?
10. Wir ................. einen netten Deutschlehrer.
10. Wir ................. einen netten Deutschlehrer.
Slide 15 - Open question
Haben oder sein?
10. Wir ................. einen netten Deutschlehrer (aardige leraar Duits).
10. Wir ................. einen netten Deutschlehrer (aardige leraar Duits).
Slide 16 - Open question
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Dürfen
Mögen
Können
Müssen
Wollen
Sollen
Wissen
Möchten
Mogen
Lekker vinden, houden van
Kunnen
Moeten
Willen
Moeten (van iemand anders)
Weten
Zou graag willen
Slide 19 - Drag question
Vertaal het hulpww in deze zin:
"Zij mogen geen snoep eten."
"Zij mogen geen snoep eten."
Slide 20 - Open question
Vertaal het hulpww in deze zin:
Weten zij dit echt niet?
Weten zij dit echt niet?
Slide 21 - Open question
Vertaal het hulpww in deze zin
"Wij kunnen morgen niet naar school."
"Wij kunnen morgen niet naar school."
Slide 22 - Open question
Vertaal het hulpww in deze zin
Zij willen later gaan shoppen
Zij willen later gaan shoppen
Slide 23 - Open question
Vertaal het hulpww in deze zin
wij zouden je graag willen helpen
wij zouden je graag willen helpen
Slide 24 - Open question
Vertaal het hulpww in deze zin:
wij moeten dringend vertrekken
wij moeten dringend vertrekken
Slide 25 - Open question
Vertaal het hulpww in deze zin:
Moeten wij dit echt leren?
Moeten wij dit echt leren?
Slide 26 - Open question
Vertaal het hulpww in deze zin:
Zij lusten geen Pommes
Zij lusten geen Pommes
Slide 27 - Open question
Susanne und Ich....... (mogen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
dürfen
B
mögen
C
möchten
D
sollen
Slide 28 - Quiz
Was...... (willen) wir heute machen?
A
möchten
B
wollen
C
sollen
D
müssen
Slide 29 - Quiz
wir möchten etwas für sie kaufen. ...... (lusten) sie Gummibärchen?
A
dürfen
B
möchten
C
mögen
Slide 30 - Quiz
Warum ...... (kunnen) wir morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kann
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Slide
Vertaal het hulpww in deze zin:
Weten zij dit echt niet?
Weten zij dit echt niet?
