vcvp 2.3/2.4 injecteren

VCVP 2.3/2.4
Injecteren
1 / 20
next
Slide 1: Slide
VCVPMBOStudiejaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

VCVP 2.3/2.4
Injecteren

Slide 1 - Slide

Soorten injecties

Slide 2 - Mind map

in de spier
in de ader
in het onderhuids vetweefsel
in de huid
intramusculair
intracutaan
intraveneus
subcutaan

Slide 3 - Drag question

Waar in het lichaam mag je niet subcutaan injecteren?
A
in de buik
B
in de bovenarm
C
in de onderarm
D
in het been

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Wat is de regel van vijf?

Slide 6 - Open question

Regel van 5
1. Juiste patiënt
2. Juiste medicijn
3. Juiste dosering
4. Juiste tijdstip
5. Juiste toedieningswijze

Slide 7 - Slide

Contra-indicaties

Slide 8 - Mind map

Contra-indicaties
De zorgvrager heeft aan de te injecteren zijde:

  • een infuus
  • een parese
  • littekenweefsel, een hematoom of moedervlek
  • wondjes, eczeem of ontstekingen
  • een okselkliertoilet ondergaan.
  • De zorgvrager heeft ernstige prikangst.
  • Er is meer dan 5 ml voorgeschreven (meer dan 2 ml kan al pijnklachten en weefselschade geven).
  • De zorgvrager is allergisch voor het toe te dienen middel. 







Slide 9 - Slide

Waar in het lichaam wordt een intracutane injectie gezet?
A
buik
B
been
C
bil
D
arm

Slide 10 - Quiz

Een intracutane injectie

Slide 11 - Slide

Voor welke injectie wordt er gebruik gemaakt van de intracutane injectie techniek?
A
mantoux
B
heparine
C
insuline
D
vit B12

Slide 12 - Quiz

Welke medicatie wordt intramusculair gespoten?
A
heparine
B
insuline
C
mantoux
D
Vitamine B12

Slide 13 - Quiz

Op welke plaatsen mag je intramusculair injecteren?
A
buik, bovenbeen en bil
B
bovenarm, bil en buik
C
bovenarm, bilspier, bovenbeen
D
onderarm, bilspier en bovenbeen

Slide 14 - Quiz

Complicaties bij injecteren

Slide 15 - Open question

Complicaties
  • slechte resorptie van het geneesmiddel;
  • beschadiging van het weefsel;
  • overgevoeligheid voor het geneesmiddel;
  • overdosering van het geneesmiddel;
  • toediening van het verkeerde geneesmiddel. 




Slide 16 - Slide

Een opzuignaald is dikker of dunner dan een injectienaald?
A
Dikker
B
Dunner

Slide 17 - Quiz

Een subcutane naald is dunner en korter dan een intramusculaire naald.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Wat is een prikaccident? Prikken aan een naald...
A
tijdens klaarmaken van medicatie
B
na het injecteren van een zorgvrager
C
A en B zijn beiden juist

Slide 19 - Quiz

Een vlindernaaldje wordt vaak gebruikt voor...
A
Morfine
B
Paracetamol
C
Ibuprofen
D
Diclofenac

Slide 20 - Quiz