FA trede 12.2: Lidwoorden en voorzetsels bij aardrijkskundige benamingen + vragen stellen




Aujourd'hui c'est jeudi le 27 octobre
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson




Aujourd'hui c'est jeudi le 27 octobre

Slide 1 - Slide

Hoe gaat het met het script voor de reclamespot?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Buts d'aujourd'hui
  • Ik ontdek de regionale specialiteiten van Frankrijk
  • Ik leer en ken de voorzetsels bij aardrijkskundige namen
  • Ik leer hoe ik een vraag kan stellen in het Frans
  • Tijdens de workshops werk ik met mijn groep aan de eindopdracht Reclame spot 


Slide 3 - Slide

Werkdoelen
  • A table (t12)
  • Les pays en Europe (t4)
  • Bienvenue chez moi (t7)
  • Vocabulaire trede 12
  • Phrases-clés trede 12
  • Reclamespot eindopdracht  




Slide 4 - Slide

voorzetsels bij landen/steden

Slide 5 - Slide

Villes / villages
Om een stad of dorp aan te geven gebruik je het voorzetsel 'à'. 

Voorbeeld:
        Je vais à Paris 
        Je vais à Londres

Slide 6 - Slide

Continents
Om continenten aan te geven gebruik je het voorzetsel 'en'. 

Voorbeeld:
        En Afrique  En Asie
        En Europe  En Amérique
        En Océanie
        

Slide 7 - Slide

Pays
  • Bij landen heb je drie opties: en / au / aux

  • Om te bepalen welk voorzetsel bij welk land hoort, moet je het geslacht weten van het land. 



Slide 8 - Slide

Pays 
  • 'En
  • Féminin (vrouwelijk) > deze eindigen op een 'e'
  • (en Espagne) (en France)

Slide 9 - Slide

Pays
  • 'au'
  • Masculin (mannelijk)
  • Eindigt niet op een e 
    ( au Danemark, au Canada, au Pérou, au Japon) 

Slide 10 - Slide

Pays
  • Aux
  • Pluriel (meervoud, eindigt meestal op een -s)

Voorbeeld: 
        Aux États-Unis
        Aux Pays-Bas

Slide 11 - Slide

Résumé
à =  dorp en steden
en = continenten en vr. landen
au = mannelijke landen
aux = Landen meervoud

Slide 12 - Slide

Werkdoelen
  • Bienvenue chez moi (t7)
  • Vocabulaire trede 11 + 12
  • Phrases-clés trede 11 + 12
  • Reclamespot eindopdracht  




Slide 13 - Slide

Vragen stellen in het Frans
Dit onderdeel vind je in trede 7. Maak daar een periodedoel voor aan, zodat je dit kopje kunt oefenen. 

Slide 14 - Slide

3 manieren om een zin vragend te maken


 

1 . Vraagteken achter de normale zin 
      (vragend uitspreken: stem omhoog)
2. Est-ce que + gewone zin
3. Omkering van onderwerp en persoonsvorm
     Dit kan alleen als het onderwerp een persoonlijk               
      voornaamwoord (je, tu, il, enz. is)




Slide 15 - Slide

3 Voorbeelden met de zin:

Tu as une glace.


 

1 . Tu as une glace?
2. Est-ce que tu as une glace?
3. As-tu une glace?




Slide 16 - Slide

Welke vraag is niet goed?
A
Ton frère est souvent malade?
B
Est-ton frère souvent malade?
C
Est-ce que ton frère est souvent malade?

Slide 17 - Quiz

Van welke manier is gebruik gemaakt?
Sommes-nous néerlandais?
A
gewone zin vragend makend
B
est-ce que + gewone zin
C
omkering (inversie)
D
vraagwoord + gewone zin

Slide 18 - Quiz

Maak een vraag met inversie:
Tu vas en France

Slide 19 - Open question

Maak de volgende zin op 3 manieren vragend :
Tu donnes un cadeau.

Slide 20 - Open question

Werkdoelen
  • A table (t12)
  • Les pays en Europe (t4)
  • Bienvenue chez moi (t7)
  • Vocabulaire trede 12
  • Phrases-clés trede 12
  • Reclamespot eindopdracht  




Slide 21 - Slide