Oefentoets Lezen par. 1 en par. 2

Toets Lezen par. 1 en par. 2
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 17 min

Items in this lesson

Toets Lezen par. 1 en par. 2

Slide 1 - Slide

Paragraaf 1 Onbekende woorden

Slide 2 - Slide

1. Welke woordraadstrategie kun je waarschijnlijk gebruiken na het woord zoals? (1p)
A. synoniem zoeken
B. omschrijving zoeken
C. voorbeeld zoeken  

  •   1. C 

Slide 3 - Slide

 2. Maak de zin af. [1p]
Een omschrijving legt de betekenis van een woord uit in: 
A. één woord 
B. meerdere woorden 

                   
  •   2. B 

Slide 4 - Slide

 Gebruik bij de volgende vragen bron 1 Feest.
 Lees de tekst.


                

Slide 5 - Slide

3. Lees de tekst. In de tekst worden voorbeelden genoemd van feesten. Noteer drie voorbeelden. (1p)  

  • 3. verjaardagen, geboorten en bruiloften

Slide 6 - Slide

4.In alinea 2 staat dat gebak een luxeproduct is. Wat is een goede omschrijving van een ‘luxeproduct’? (1p) 
A. iets feestelijks en speciaals om te eten. 
B. iets wat de mensen vroeger bijna nooit aten. 
C. zoiets als slagroomgebak of chocoladetaart.   

4. A

Slide 7 - Slide

5. Waarom eten wij gebak bij feesten volgens de tekst? (1p) 
A. omdat het fornuis werd uitgevonden 
B. omdat gebak een luxeproduct is 
C. omdat mensen vroeger bijna nooit gebak aten    
 
  • 5. B

Slide 8 - Slide

6. In alinea 2 staat dat men vroeger zei: de gasten moeten met een zoete mond naar huis gaan. Wat betekent dat? (1p) 
A. dat de mensen vooral veel koekjes hadden gegeten 
B. dat het een feestelijke dag was geweest 
C. dat iedereen erg van zoetigheid hield  Noteer de omschrijving voor het onderstreepte woord ‘breakdown’ [1p]
 

  • 6.  B

Slide 9 - Slide

7. Wat is een goede omschrijving van ‘overgangsrituelen’? (1p) 
A. dat je kaarsjes uitblaast voor geluk 
B. de overgang naar iets nieuws vieren 
C. heel veel feestelijkheden bij elkaar    
 
  • 7.  B

Slide 10 - Slide

8. Noteer welke drie voorbeelden van feestelijkheden volgens de tekst horen bij het vieren van een verjaardag. (1p)  
    
  • 8. je nodigt vrienden en vriendinngen uit, er wordt gezongen en je krijgt cadeautjes
 
   
 
  • 7.  C

Slide 11 - Slide

9. Noteer een synoniem voor ‘overgangsrituelen’ uit alinea 3. (1p) 

  • 9. gebruiken

 
   
 
  • 7.  C

Slide 12 - Slide

10. Noteer zelf een omschrijving voor ‘feestelijkheden' uit alinea 3. (2p)  

  • 10. Dingen die je doet als je iets viert. 

Slide 13 - Slide

11. Welk woord past in de zin? (2p) 
a) Ik kreeg een ……. gevoel toen ik de eerste hap nam van die heerlijke taart. 
A. prettig 
B. verleidelijk 
C. ontstemd 

b) Ik wil graag de ……. in een lastige situatie. 
A. controle 
B. handleiding 
C. neiging   
      De koning was (……) toen hij het goede  nieuws hoorde.
      A. verheugd 
      B. ontstemd 
      C. verbolgen 

     De kinderen hadden …….. op het plein wie de tikker moest zijn.
     A. onenigheid 
     B. de neiging 
     C. onmiddellijk 

    

   

Slide 14 - Slide

c) De …….. maakte duidelijk hoe we het apparaat moesten bedienen. 
A. handleiding 
B. hoogleraar 
C. notities 

d) Op het veld krijgen we de …….. om van de tegenstanders te winnen. 
A. emoties 
B. neiging 
C. notities   

  • 11. A  A  A  B.

Slide 15 - Slide

  • 11. A  A  A  B

Slide 16 - Slide

Paragraaf 2  Het onderwerp van een tekst

Slide 17 - Slide

12. 12. Kies het juiste woord. (1p) …………… is waar een tekst over gaat in één of een paar woorden. 
A. De titel van een tekst 
B. Het onderwerp 
C. Oriënterend lezen   

  • 12. B 

Slide 18 - Slide

13. Wat doe je als je een tekst oriënterend leest? Kies de twee juiste antwoorden. (1p) 
A. Je bekijkt de hele tekst. 
B. Je leest alleen de laatste zin. 
C. Je leest de eerste alinea. 
D. Je leest de tekst helemaal.  

  • 13. A  C

Slide 19 - Slide

Gebruik voor de volgende vragen bron 2 Zeldzame Harry Potterboek voor 31.300 euro vekocht. Lees de tekst oriënterend.

Slide 20 - Slide

14. Noteer de titel van de tekst. [1p]
       
  • 14. Zeldzame Harry Potterboek voor 31.300 euro verkocht

Slide 21 - Slide

15. Wat is het onderwerp van de tekst? (1p) 
A. Harry Potter boek voor een euro 
B. nieuwe badkamer door boek 
C. waardevol boek van Harry Potter 

  • 15. C

Slide 22 - Slide

Lees de tekst nu helemaal.
16. Welke omschrijving voor ‘eerste druk’ staat er in alinea 2? (1p)

  •   16. eerste boek

Slide 23 - Slide

17. Lees de tekst nu helemaal. Zet de 
gebeurtenissen in de juiste volgorde. (2p) 
1 vijfhonderd boeken voor scholen en bibliotheken 
2 boek verkocht veiling 
3 nieuwe badkamer 
4 boek staat jaren in kast 
5 boek gekocht op een rommelmarkt
  
  •  1, 5, 4, 2, 3

Slide 24 - Slide

  • 18. Welke twee zinnen zijn waar? (2p)
  •       A. De nieuwe eigenaar van het zeldzame boek is een grote fan van Harry Potter.
  •        B. Harry Potter en J.K. Rowling zijn op dezelfde dag jarig.
  •        C. Het is niet zo moeilijk om dit zeldzame boek te herkennen.
  •        D. Joanne Rowling en J.K. Rowling zijn zussen. 

  • 18. B  C




Slide 25 - Slide

19. Welke zin kun je het best gebruiken als je in het kort moet vertellen waar de tekst over gaat? (2p)
A. Er is een zeldzaam boek van Harry Potter verkocht voor veel geld.
B. Er zijn vijfhonderd zeldzame Harry Potters die allemaal veel geld waard zijn.
C. In de eerste druk van het boek over Harry Potter zaten twee grote fouten. 
 
  •    19. A   

Slide 26 - Slide

20. In de tekst lees je dat de verkoopster veel geld (31.300 euro) voor het boek heeft gekregen. Hoe had je kunnen weten dat de vrouw best veel geld heeft gekregen voor dit boek als dit bedrag niet in de tekst had gestaan? (2p)

 
  • 20. De vrouw kocht van het geld een nieuwe badkamer. Een nieuwe badkamer kost veel geld.  

Slide 27 - Slide

  • 21. Vul het goede woord in. (1p)
  • a) ……………………. is nooit leuk om te krijgen, het is zonde van je geld.
  • A. babyface
  • B. proces-verbaal

  • b)In de supermarkt was een moeder met een …………. huilende baby, ik werd gek van het geluid.
  • A. geërgerd
  • B. hysterisch  
  • a) proces-verbaal    b) hysterisch







Slide 28 - Slide

  • 21.   A antiquair =  3
  •        B hysterisch = 5

 

Slide 29 - Slide

1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 30 - Slide

11
12
13
14
15
16
17
18
19
20

Slide 31 - Slide