Ropa y colores
1 / 18
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
la madre
el hijo
el abuelo
la hermana
el primo
la tía
de tante
de moeder
de neef
de zus
de opa
de zoon
Slide 4 - Drag question
La hermana de mi madre es mi...
A
abuela
B
tía
C
prima
Slide 5 - Quiz
La madre de mi padre es mi..
A
hermana
B
tía
C
abuela
D
madre
Slide 6 - Quiz
La hija de mi tía es mi...
A
madre
B
prima
C
abuela
Slide 7 - Quiz
El padre de mi padre es mi...
A
hermano
B
abuelo
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
tante
vader
oom
zus
neef
opa
zoon
moeder
abuelo
hijo
tía
primo
padre
hermana
tío
madre
Slide 10 - Drag question
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Beschrijf (kort) een of twee leden van je familie
met behulp van het werkwoord ser (zijn),
tener (hebben) en het bijvoeglijk naamwoord.
met behulp van het werkwoord ser (zijn),
tener (hebben) en het bijvoeglijk naamwoord.
Slide 14 - Open question
Welk "adjetivo" past het beste bij de zin?
Mi hermana está (verlief) de Enrique Iglesias.
Mi abuela tiene un coche (witte).
Ana, ¿has visto mis zapatos (blauw)?
Los vecinos de Pablo son (aardig).
El primo de Alicia es (knap).
Tenemos una terraza muy (groot).
simpáticos
blanco
grande
enamorada
guapo
azules
Slide 15 - Drag question
Slide 16 - Video
Welke woorden uit het lied herken jij?
Schrijf ze in het Spaans
Schrijf ze in het Spaans
